210. Bij welke kerk behoort iemand, die verhuist zonder attestatie aan te vragen?
(1909.)
351. Wie uit het kerkelijk ressort van eene gemeente door blijvende verandering van woonplaats naar elders vertrekt, kan natuurlijk geen lid blijven van die gemeente; door het feit van zijn vertrek houdt dat lidmaatschap op; waarbij het er niets toe doet, of hijzelf dat wel anders zou wenschen, en ook niets toe doet, of hij, al dan niet, attestatie of attest opvraagt of aanneemt of medeneemt.
In zijn nieuwe woonplaats moet hij dan lid worden van de gemeente, binnen wier kerkelijk ressort hij alsdan zijn verblijf heeft. En daartoe is in onze Gereformeerde kerken, uit kracht van het kerkverband, voldoende, dat hij attestatie of attest indiene van den kerkeraad zijner vroegere gemeente. Maar dat is dan ook noodig, aangezien niemand tegen zijn eigen wil, lid eener kerk kan worden; om welke reden zulk een attestatie dan ook niet eenvoudig van kerkeraad tot kerkeraad kan worden overgezonden, alsof de persoon zelf een levenloos voorwerp was. Een kerkeraad kan (en moet soms) van een verhuizing kennis geven aan een anderen kerkeraad; opdat deze, zoo noodig, den persoon bezoeke, en zorge dat hij zijne attestatie indient. Maar zonder dit laatste kan hij nog niet als lid geboekt en behandeld worden: de kennisgeving, dat hij vroeger lid was eener andere kerk is daartoe voldoende.
In het door u bedoelde geval is de persoon in quaestie, met zijn gezin, dus geen lid meer van de kerk te X, en nog geen lid van de kerk te Y. Hij staat feitelijk nu buiten elke Geref. kerk, al ziet hij dit zelf zeker nog niet in. Dat is nu zijn kerkelijke staat. Zou hem niet kunnen worden duidelijk gemaakt, dat dit
|337|
zoo is, en dat hij dus, wanneer hij geen attestatie of attest van X te Y indient, afgescheiden is en blijft van alle Gereformeerde kerken? ’t Geen precies hetzelfde is, als wanneer hij een verklaring van afscheiding inzond: wie tot geen kerk behoort, behoeft zulk een verklaring niet eens te doen: in dien staat blijvende is en blijft hij afgescheiden.
Daarom kan de kerkeraad van X dan ook thans niet voortgaan met de reeds vroeger over dezen man en zijne vrouw uitgesproken censuur; en de kerkeraad te Y kan de kerkelijke behandeling ook niet opvatten en voortzetten. Als die menschen buiten alle kerkelijk verband willen blijven, kan men hen niet dwingen. De kerkeraad van X kan dan alleen in het lidmatenboek bij die namen aanteekenen: vertrokken naar Y, zonder attestatie aan te vragen of zelfs te willen aannemen. En de kerkeraad van Y kan alleen notuleeren: de mededeeling uit X, met bijvoeging dat de daarin genoemden geene attestatie hebben ingediend, noch ook, na herhaalde vermaning, hebben willen indienen.
Wat er gebeurt met de reeds geschreven attesten voor man en vrouw en kinderen, is volmaakt onverschillig. Die papieren hebben voor X geenerlei waarde, want het zijn slechts uittreksels uit hetgeen in de boeken van X officieel staat opgeteekend; en zij hebben voor Y ook geenerlei waarde, want zij zijn daar niet ingediend. Als zij ingediend waren, zou Y dit in zijn boeken officieel geboekt hebben, en dan verder die attesten enz. hebben kunnen verbranden. In groote gemeenten, als b.v. Amsterdam, zijn zulke attestatiën enz. van de 16e eeuw af, steeds, na inboeking en controleering van die boeking, weggedaan: men zou ze hier anders bij honderdduizenden hebben, en er wel een kamer voor moeten afzonderen!