195. Welke vermaningen behooren aan excommunicatie vooraf te gaan?

 

(1889.)

327. In het algemeen, en positis possendis, is er geen bezwaar tegen, dat kerkelijke uitspraken in zaken van tucht worden openbaar gemaakt, met den naam des zondaars en der zonde. Alle kerken deden en doen zulks altijd; zelfs het Herv. Genootschap in zijn acts en officieele berichten. En beter dan zulke mededeeling in couranten is zeker de bekendmaking van den kansel.

Om nu echter over ’t door u genoemde geval een advies te kunnen geven, zou ik er meer van moeten weten dan uw schrijven bevat. Bepaaldelijk

1º. Staat de bedoelde vrouw op het duplicaat lidmatenboek, door haar eigen opgave en volgens haar eigen wensch daarop geplaatst, en alzoo bij den kerkeraad bekend zijnde als mee te gaan met de aanvankelijke reformatie? — Indien neen, dan zou er formeel bezwaar zijn om officieel en openlijk haar te censureeren.

2º. Zoo ja, heeft zij, na zich opgegeven te hebben, daarna niets gedaan om zich weer aan het kerkelijk opzicht te onttrekken? — Indien ja, dan heeft zeker de kerkeraad nog wel zijn roeping tegenover haar te vervullen, maar wordt hij toch verhinderd dit openlijk te doen, daar alsdan in foro civili aan den kerkeraad geen recht op censuur ten haren aanzien zou kunnen worden toegekend.

3º. Is hare zonde zoo openbaar en zoo bewezen, dat zij evident

|298|

is voor ieder, en dat zij ook niet geloochend wordt door haarzelve? — Indien er enkel sterk vermoeden is, dan kan daarop niet geëxcommuniceerd worden. En indien er wel moreele zekerheid is, maar ontkenning bij haar zelve, dan gaat niet aan, in de uitspraak de zonde als vaststaande te stellen.

4º. Is zij behoorlijk voor den vollen kerkeraad geciteerd, om over haar zonde gehoord te worden? En is dit, na weigering of wegblijving harerzijds, minstens tot driemaal toe herhaald? — zoo neen, dan zou dit nog eerst geschieden moeten, gelijk dit in vroeger eeuwen ook doorgaans plaats had. Immers, de verklaring van buitensluiting buiten Gods koninkrijk is van zulk een ontzettenden ernst, dat ieder opziener, die daarin zijn stem heeft uit te brengen, persoonlijk met de zaak bekend en van de hardnekkigheid of wederspannigheid overtuigd moet zijn; welke hardnekkigheid, indien de geciteerde komt, uit diens houding natuurlijk openbaar wordt; en, indien de geciteerde weg blijft, even openbaar wordt uit zijn herhaalde en pertinente weigering om te komen. Het zou zelfs goed zijn, aan de herhaalde officieele citatie ook nog persoonlijk bezoek van wijkgecommitteerden (op een ander uur dan de citatie) te verbinden, teneinde niets onbeproefd gelaten worde om den zondaar tot berouw te bewegen. Alle excommunicatie toch is eigenlijk gegrond, niet op de begane zonde, hoe groot die ook zij, maar op de gebleken onbekeerlijkheid en hardnekkigheid in het verwerpen van alle vermaning; gelijk dit zeer opzettelijk en duidelijk ook wordt uitgesproken in het desbetreffende artikel van de Kerkenordening, in het formulier van den Ban, in art. 32 van de Confessie, in antwoord 85 van den Catechismus, enz., en natuurlijk ook in iedere dergelijke kerkelijke uitspraak het motief moet zijn en als zoodanig moet genoemd worden.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 77