137. Mag in den kring eener conferentie het Avondmaal bediend worden?

 

(1904.)

226. Voor het geval, dat de Zendingsconferentie in Nederlandsch Oost-Indië hare eerstvolgende samenkomst in Jogja houdt, en met het oog op de omstandigheid, dat tot besluit van die conferentie eene Avondmaalsviering pleegt gehouden te worden, vraagt gij mijn advies over de quaestie, wat ten aanzien van die Avondmaalsviering de houding en gedragslijn moet zijn van de missionaire Dienaars onzer kerken.

Ik begrijp ten volle, dat dat in uw midden eene quæstie geweest is, en dan eene quæstie, die tot onderscheidene beschouwingen en overwegingen aanleiding gaf. Aan den eenen kant toch houdt gij vast aan den ouden regel der Gereformeerde kerken, dat het Heilig Avondmaal alleen mag bediend worden in eene samenkomst van geloovigen die gemeentelijk verbonden zijn, — door een

|187|

Dienaar des Woords, die daartoe wettiglijk geroepen is, — en met kerkelijk toezicht op de belijdenis en den wandel van degenen die aan de viering wenschen deel te nemen. Maar aan den anderen kant wordt gij tevens gedrongen door de overweging, dat onder de vele millioenen, die het groote gebied van Nederlandsch Oost-Indië bewonen, naast de zending onzer kerken nog onderscheidene andere zendingen werkzaam zijn, en dat het dan alleszins wenschelijk is voor onze missionaire Dienaren, ook in het belang van de zending zelve en in het belang van de toekomstige inlandsche kerken, om met andere arbeiders op hetzelfde terrein, die wel met onze kerken in geenerlei verband staan, maar toch op de fundamenteele punten met hare belijdenis instemmen, zooveel mogelijk samen te werken en broederlijke gemeenschap met hen te oefenen.

Het is blijkbaar deze laatste overweging, die de deelnemers aan de zendingsconferentie ertoe gebracht heeft, hunne vergaderingen met eene Avondmaalsviering te besluiten; ’t geen bij hen, althans bij velen hunner, ook geen bezwaar kon opleveren, daar zij voor de Avondmaalsviering den bovengenoemden regel der Gereformeerde kerken niet erkennen, maar feitelijk, en ten deele ook principieel, als regel aannemen, dat de viering van het Heilig Avondmaal eigenlijk in het geheel geen kerkelijk karakter draagt, — dat aan ieder, die geacht wordt „geordend” te zijn, de bevoegdheid om het overal te bedienen persoonlijk eigen is, — en dat de bediening dan geschieden kan in elken kring, die op algemeen Christelijken grondslag samenkomt; — terwijl voorts de deel neming aan eens ieders eigene conscientie wordt overgelaten,

Natuurlijk kunnen menschen van Gereformeerde geloofsovertuiging daaraan niet mededoen. In Nederland niet; en nog veel minder op Java, waar het toch al zoo moeilijk is, het begrip van „kerk”, en van al wat daarmede samenhangt, aan de inlanders eenigszins duidelijk te maken, en waar eene practijk onzer Dienaren zelven, welke met hunne leering geheel in strijd zou zijn, nog veel schadelijker werken zou dan hier te lande. Daarom hebt gij zelven dan ook reeds uitgemaakt, dat gij u op geenerlei wijze kunt voegen naar de practijk. die tot dusver in dit opzicht door de zendingsconferentie gevolgd is.

Maar wel blijft dan nog de vraag, of er ook een middel is

|188|

om, met handhaving van den regel der Gereformeerde kerken, toch aan eene zendingsconferentie te Jogja eene Avondmaalsviering te verbinden. En te dien aanzien is in uwe vergadering het denkbeeld geopperd, dat door den missionairen Dienaar, die in Jogjacarta gevestigd is om aldaar, uit kracht van zijne roeping en instructie door den Gereformeerden kerkeraad van Amsterdam, het Woord en de Sacramenten te bedienen, eene Avondmaalsviering te Jogja gesteld worde op den laatsten dag van de zendingsconferentie, waarbij hijzelf of een der andere Dienaren onzer Gereformeerde kerken dan het Avondmaal bediene, en waarbij tot viering ook worden toegelaten „zij, die instemming betuigen met de 12 Artikelen des geloofs, en van wie bekend is, dat hun wandel in overeenstemming is met hunne belijdenis.”

Vraagt ge nu mijn gevoelen over zulk een gedragslijn, dan moet ik zeggen, dat ik tegen de daaraan ten grondslag liggende hoofdgedachte geen overwegend bezwaar zie; mits (en hierop leg ik nadruk) mits de bedoelde toelating, waarover in uw brief slechts in algemeene termen gesproken wordt, goed geregeld worde en nog wat meer worde geprecieseerd.

Wel is het, op zichzelf beschouwd, eenigszins vreemd, dat de tijd eener Avondmaalsviering naar eene buitenkerkelijke vergadering geregeld wordt, en dan misschien zelfs op een werkdag gesteld wordt. Maar daartegenover kan gelden, dat die vergadering eene zendingsconferentie is, en dat op Java in den zendingsarbeid samenbinding van geestverwanten alleszins wenschelijk is. En diezelfde omstandigheid kan ook een motief zijn, om zulke medearbeiders, ook al behooren zij niet tot eene der Gereformeerde kerken, of zelfs niet tot een kring, die als kerk te erkennen is, tot die Avondmaalsviering toe te laten.

Maar dit alles dan toch zoo, dat noch het kerkelijk karakter van de Avondmaalsviering, noch het kerkelijk toezicht op de toelating, worde verloochend of ter zijde gesteld, en dat bij de zendingsconferentie zelve te dien aanzien ook geen misverstand zijn kan.

Bij een dergelijk voorstel, dat van uwentwege aan het bestuur van den zendingsbond mocht gedaan worden, zal dus m.i. duidelijk moeten uitkomen:

|189|

1º dat de bedoelde Avondmaalsviering niet behooren kan tot het programma van de zendingsconferentie, noch van deze kan uitgaan, maar dat zij gehouden wordt in den kring der Christenen die te Jogja gemeentelijk samenkomt (Europeanen en inlanders, voor zooveel zij aan een dienst in het Hollandsch kunnen deelnemen), onder leiding van den predikant dien de kerkeraad der Gereformeerde kerk te Amsterdam voor den dienst des Woords en der Sacramenten te Jogja gesteld heeft, of van een der andere missionaire dienaren der Gereformeerde kerken;

2º dat dienovereenkomstig deze Avondmaalsviering gehouden wordt, niet onder de verantwoordelijkheid van de zendingsconferentie, maar onder de verantwoordelijkheid, en dus ook onder het toezicht van den genoemden predikant, in overleg met de andere missionaire dienaren der Gereformeerde kerken; waarbij deze allen uit den aard der zaak gebonden zijn aan de regelen, die zij met de genoemde kerken belijden conform Gods Woord te zijn;

3º dat zij daardoor zeker niet verhinderd worden, ook broeders, die niet tot de genoemde kerken behooren, tot de bedoelde Avondmaalsviering toe te laten, maar dat zij daardoor wèl verplicht worden zelven over zulke toelating opzicht te houden, zoodat zij dit niet aan anderen, ook niet aan het bestuur van den Zendingsbond of aan de zendingsconferentie kunnen of mogen overlaten;

4º dat dus, in geval het bestuur van den Zendingsbond aan de missionaire dienaren der Gereformeerde kerken zijnen wensch te kennen geeft, dat er aan het einde van de zendingsconferentie zulk eene Avondmaalsviering gehouden worde, tijdig, althans een paar dagen vóór die viering, aan de vergadering van genoemde dienaren zal zijn mede te deelen, welke leden, begunstigers en bezoekers van de zendingsconferentie aan die viering zouden willen deelnemen (welke mededeeling deze broeders ook door middel van het bestuur kunnen doen) ; maar dat de missionaire dienaren der Gereformeerde kerken zich niet van tevoren kunnen verbinden, die allen tot de Avondmaalsviering toe te laten, daar zij het hun toevertrouwde kerkelijk opzicht niet uit handen mogen geven, ook niet aan het bestuur van den Zendingsbond, zelfs al had dit een kerkelijk karakter;

|190|

5º dat zij echter bij de beoordeeling van de boven bedoelde aanvragen tot toelating gaarne zoo ruim, als hunne conscientie toelaat, willen te werk gaan, en dus met betrekking tot den Christelijken levenswandel het getuigenis van het bestuur van den Zendingsbond gaarne zullen aannemen (altijd behoudens het wel onwaarschijnlijke maar toch mogelijke geval eener uitzondering op dien regel), en ook met betrekking tot de belijdenis niet als voorwaarde zullen stellen, dat men in alle stukken der leer met de Gereformeerde belijdenis geheel instemme; maar dat zij te dien aanzien niet voldoende kunnen achten, dat men slechts op eenigerlei wijze betuigd of getoond hebbe, mede te staan op den grondslag van de algemeene Christelijke belijdenis in de 12 Artikelen des geloofs; waarmede immers ook instemming betuigd werd en wordt, door de Roomschen, door de Griekschen, en door velen, die toch inderdaad van de Christelijke belijdenis geheel waren of zijn afgeweken;

en 6º dat zij, om degenen, die aan de Zendingsconferentie deel nemen, tot de bedoelde Avondmaalsviering toe te laten, dus ten aanzien van de belijdenis de te stellen voorwaarde nog wat nader moeten omschrijven, nl. aldus, dat de genoemde broeders, voor zoover zij op het punt van belijdenis niet reeds genoeg bekend zijn aan een der missionaire dienaren der Gereformeerde kerken om op diens getuigenis zonder meer te worden toegelaten, persoonlijk verklaren van harte in te stemmen met de 12 Artikelen des geloofs, gelijk die nader ontwikkeld worden in den Heidelbergschen Catechismus, of in een ander, alsdan uitdrukkelijk op te geven kerkelijk belijdenisschrift, dat naar het oordeel van de missionaire dienaren der Gereformeerde kerken een voldoenden waarborg geeft voor overeenstemming in de grondslagen van de Christelijke belijdenis.

Indien door uwe vergadering in dier voege aan het bestuur van den Zendingsbond geschreven wordt, dan verwacht ik zeker niet, dat uw voorstel, ook al werd het nog zoo broederlijk ingekleed, zal worden aangenomen. Daarvoor zal het duel te veel in strijd zijn met de beschouwing, volgens welke de dienst des Woords en der Sacramenten kerkelijk verband en kerkelijke regeling en kerkelijk toezicht niet noodig heeft. Maar ik acht het toch niet ondienstig,

|191|

dat het voorstel gedaan worde; vooreerst, omdat gij daardoor toonen kunt, dat gij, voor zooveel uwe conscientie slechts toelaat, broederlijke gemeenschap zoekt met de medearbeiders op het Zendingsveld; en voorts, omdat gij daardoor de Gereformeerde beschouwing van de kerk en van al wat met haar samenhangt eenigszins kunt doen kennen, en misschien wel sympathie daarvoor vinden of winnen zult bij sommige deelnemers aan de zendingsconferentie zelve.

Voor het overige is er natuurlijk niets tegen, om, indien zulks u beter voorkomt, aan het bestuur van den Zendingsbond eenvoudig te schrijven, dat het u aangenaam zijn zal, de zendingsconferentie in Jogja te ontvangen, maar dat, indien die Conferentie wederom ten besluite van hare vergaderingen eene Avondmaalsviering op haar programma plaatst, gij daaraan niet zult kunnen deelnemen, met korte opgave van de redenen, waarom gij dit niet zult kunnen.

Tenslotte kan ik hier nog aan toevoegen, dat ik gemeend heb, voordat ik u antwoordde, den Amsterdamschen kerkeraad te moeten raadplegen, daar het deze kerkeraad is, onder wiens verantwoording de bediening des Woords en der Sacramenten te Jogja geschiedt, door wiens roeping de predikant aldaar werkzaam is, en aan wiens instructie en toezicht de bedoelde dienst onderworpen blijft. Deze kerkeraad nu, het bovenstaande schrijven in zijn geheel gehoord hebbende, heeft verklaard zich in hoofdzaak met dat advies te vereenigen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 62