165. Hoe te handelen met iemand, die in zondige gemeenschap met een vrouw levend, door middel van leugen echtscheiding verkreeg, en daarna met deze vrouw huwde?
(1915.)
278. Ge vraagt mijn advies inzake de toepassing van de kerkelijke discipline bij een geval, dat zich in uwe gemeente voor doet. Daar ik de hierbij betrokken personen in ’t geheel niet ken, en de omstandigheden slechts ten deele ken, kan mijn advies natuurlijk niet volledig en beslist zijn, en slechts gegeven worden voor zooveel ik met de zaak bekend ben.
In deze zeer treurige zaak heeft de man, die door middel van een opzettelijke leugen echtscheiding van den rechter verkreeg,
|248|
en die toen in gemeenschap leefde met een vrouw, welke hij eerst daarna wettiglijk trouwde, zonder twijfel zeer ernstiglijk gezondigd tegen het 9e en het 7e gebod. Daarom zal hij (ook al schrijft ge dit niet) door uwen kerkeraad zeker wel gecensureerd zijn, met afhouding van het H. Avondmaal, volgens art. 76 K.O; welke censuur natuurlijk niet kan opgeheven worden, voordat hij gekomen is tot oprechte schuldbelijdenis over die beide zonden, en de echtheid van zijn berouw ook getoond heeft in een voldoenden proeftijd, door een levenswandel van oprechtheid en ingetogenheid; tot welk een en ander de opzieners der gemeente hem ook zeker gedurig zullen moeten vermanen.
Eerst wanneer die gedurige, althans op den tijd der Avondmaalsvieringen telkens te herhalen, vermaning inderdaad bleek geen doel te kunnen treffen, zou er sprake kunnen zijn van de toepassing van Art. 77 K.O., d.i. van de eerste trap der excommunicatie, volgens het begin van dat art. 77. Maar om den ontzaggelijken ernst van de excommunicatie hebben onze Gereformeerde kerken altijd als regel aangenomen, daartoe vooral niet te spoedig over te gaan.