180. Moet een Gereformeerde, die organist is in een Luthersche kerk, en daardoor slechts zelden ter kerk komt, gecensureerd worden?
(1910.)
295. Met betrekking tot één der gemeenteleden, tegen wiens Gereformeerde belijdenis en wandel geen bezwaar schijnt te zijn, en die ook vrij geregeld aan de Avondmaalsviering deelneemt, maar die voor het overige slechts weinig ter kerke komt omdat hij Zondags ’s ochtends in de Luthersche kerk het orgel bespeelt (waarvan hij zegt, het salaris niet te kunnen missen voor het onderhoud van zijn gezin) en omdat ’s avonds, als wanneer hij
|267|
vrij kon zijn, zijne vrouw meestal ter kerke komt, — vraagt ge mij, of die broeder niet onder censuur moet gesteld worden, volgens art. 76 K.O., en vervolgens, zoo hij die organisten-betrekking blijft aanhouden, niet moet worden geëxcommuniceerd, volgens de drie trappen van excommunicatie naar art. 77 K. O.
Voor zooveel ik omtrent deze zaak de omstandigheden uit uwe mededeelingen heb leeren kennen, zou ik tot zulke censuur niet durven adviseeren.
Het zou een ander geval zijn, wanneer de bedoelde br. des Zondags geheel willekeurig doorgaans thuis bleef. Bij zoodanig kerkverzuim zou, wel niet altijd, maar dan toch in een aantal gevallen, de censuur een goed tuchtmiddel kunnen zijn. En uwe vraag doet mij dan ook onderstellen, dat uw kerkeraad, althans in de laatste jaren, gewoon was zulke slordige kerkgangers te censureeren. Maar hier staat de zaak eenigszins anders: er wordt voor dat kerkverzuim een bepaalde reden opgegeven.
En nu zou het ook een ander geval zijn, wanneer die reden gelegen was in een arbeid, die op Zondag kan en moet stilstaan. Maar dit geldt toch niet van eene functie bij den Lutherschen kerkdienst; te minder, omdat in het algemeen de Gereformeerde kerken wel niet met Lutherschen in kerkverband kunnen staan, maar ze toch doorgaans beschouwd hebben als zusterkerken.
Misschien zou er in dit geval op kunnen worden aangehouden, dat man en vrouw beurtelings des avonds kerkten; of ook, dat de vrouw nu en dan Zondags ’s ochtends hulp in huis kreeg, zoodat zij zelve naar de kerk kon gaan en de man dan ’s avonds; of ook eenige andere schikking. Ik kan daarover niet oordeelen, daar ik met de omstandigheden niet bekend ben. Daardoor weet ik ook niet, in hoeverre de man op andere wijze zijn inkomsten zou kunnen vermeerderen. En evenmin weet ik, of er ook andere omstandigheden zijn, die hier in aanmerking komen.
Mijn advies kan dus niet beslist en volledig zijn; maar geldt alleen, voor zoover ik eenigszins kan oordeelen.