163. Hoe te handelen bij klachten tegen een ouderling over persoonlijke zaken?

 

(1908.)

276. Uwe vraag, (of een klacht, tegen een ouderling ingebracht door twee leden, die bij de gewraakte zaak tegenwoordig waren,

|245|

formeel wel ontvankelijk is, als ze ook onderteekend is door eenige leden, die er niet bij tegenwoordig waren), is mij geheel duister. Ik weet inderdaad niet, waar hier de moeielijkheid zou liggen, die oplossing behoeft.

Maar wel heb ik uit uw schrijven begrepen, dat het er in uwe gemeente nog treurig uitziet, wanneer zulke klachten inkomen en tot een voorwerp van kerkelijk onderzoek gemaakt worden. De klacht zelve schijnt mij toch niet veel te beteekenen („dat een ouderling zich bij een lidmaat als deputaat des kerkeraads zou geopenbaard hebben, en zich in woorden zou zijn te buiten gegaan″). Maar al waren die gewraakte „woorden″ inderdaad zeer ongepast geweest, is dat dan, bij den geprikkelden toestand, waarin uw gemeente verkeert, een voldoende oorzaak voor een kerkelijke procedure, waarmede officieel en formeel kerkeraad, en zelfs Classe, zich moeten gaan bezighouden? Denkelijk hooren die zeven klagende leden niet tot uw speciale voorstanders; maar kondt ge toch niet zooveel invloed op hen oefenen, dat ge hen overtuigdet van het schandelijke, het verkeerde, het schuldige van hun optreden, hen tevens vermanend en ernstig bestraffend? Waar zou het heen in de kerk van Christus, als de eigen ikheid en de zucht om een ander er onder te werken, eens overal zoo gingen werken? Bij dit heele geval gaat het toch immers niet om de eere des Heeren en het heil zijner kerk of der zielen, maar om persoonlijke zaken alleen. Ik zal een ouderling, die zich in woorden te buiten gaat, niet excuseeren, maar vooral in een toestand, gelijk te X is, is de weg van kerkelijke procedure toch zeker niet de weg, die dan te zijnen aanzien te bewandelen is. Vooral niet, als hij de zaak ontkent. Men moet ze dan voor zijne eigen conscientie laten. Laat toch door u al het mogelijke gedaan worden om in uw kerkeraad al zulke klachten, protesten, enz., te doen ophouden, en gemeenteleden daarvan af te manen en hun daarop geen succes te geven. Anders wordt het gekibbel en getwist hoe langer hoe erger, zonder eenig nut of voordeel, en tot groote geestelijke schade, en oneere.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 71