156. Mag een Gereformeerd predikant een huwelijk bevestigen in het Ned. Herv. kerkgenootschap of in de Chr. Geref. kerk?

 

(1891.)

263. Een Dienaar des Woords, die een huwelijk kerkelijk bevestigt, doet zulks niet uit kracht van eene hem (naar Roomschen trant) persoonlijk in. of aanklevende bevoegdheid, maar op gezag van een kerkeraad, die hem daartoe roept of autoriseert. Ook, omdat de bevestiging „voor de gemeente″ geschiedt, welke dus als tegenwoordig gedacht wordt, zij het ook, dat slechts een enkele ouderling in qualiteit er is, met voorts eenige weinige toehoorders. Het is geen „apartje″ tusschen het bruidspaar en den predikant, maar eene kerkelijke handeling. Gij moet dus in casu m.i. een mandaat hebben, en een kerkeraad moet de bedoelde bevestiging hebben goedgevonden (ook omdat eventueele bezwaren, die er tegen eene kerkelijke huwelijksbevestiging soms kunnen zijn, niet door een

|228|

predikant alleen, maar door eene kerkelijke vergadering moeten beoordeeld worden. Geschiedt het nu buiten X, ter plaatse waar een Ned. Geref. kerkeraad is, dan moet die kerkeraad het goedvinden en een ouderling erbij deputeeren (alzoo dus, wanneer de bevestiging in Y geschiedt, waar, naar ik meen, een kerkeraad is). In casu zal natuurlijk een kerkeraad noch tegen U noch tegen het voorgenomen huwelijk bezwaar maken (blijvende de kerkeraad geroepen, het bruidspaar op te wekken tot het doen van belijdenis). Geschiedt de bevestiging ter plaatse, waar geen kerkeraad is (gelijk reeds meer is voorgekomen), b.v. te Z, dan zou ik geen bezwaar zien in ’t gebruik maken van het kerkgebouw der Chr. Geref. gemeente, daar toch hout en steen niet ter zake doen; mits dan bij die gelegenheid de Ned. Geref. kerk (en niet de Chr. Geref.) het gebouw gebruikt. En aangezien nu in Z de kerk niet onder de D.K.O., en onder deze alleen, leeft, zou dan, dunkt mij, de kerkeraad van X U moeten verlof geven, om, op aanzoek van het bruidspaar (namens hen door U aan den kerkeraad overgebracht), dat huwelijk te Z te gaan bevestigen, en m.i. een ouderling moeten deputeeren om uit naam der kerk van X daarbij te assisteeren, waarna de bevestiging in het trouwboek te X moet worden aangeteekend. Formeel zou dan eigenlijk ook nog noodig zijn, dat de kerkeraad van Y (waaronder de bruidegom hoort) berichtte, dat er geen bezwaren zijn; maar te dien aanzien kan de kerkeraad van X zich ook wel met uw getuigenis tevreden stellen; gelijk bv. hier, wanneer de bruidegom van elders is, ook met een officieus getuigenis van een betrouwbaar persoon genoegen wordt genomen.

 

(1914.)

264. Daar het antwoord op uwe vraag uit den aard der zaak weinig uitstel kan lijden, geef ik dat gaarne terstond, al moet het dan ook kort zijn.

En dan kan ik slechts zeggen, dat er m.i. geen geval denkbaar is, waarin een predikant van eene onzer kerken als predikant zou mogen optreden in een kerkelijken dienst van de Ned. Herv. kerk.

|229|

Dat men in die kerk zelve daartegen geen bezwaar heeft, is licht te begrijpen; want bij hare leden is het inzicht in de roeping van de Christelijke kerk als zoodanig, en dus het kerkelijk besef allengs zóó verflauwd, dat er in de practijk bijna niet meer mede gerekend wordt, en zoo b.v. ook de kerkelijke bevestiging of inzegening van een huwelijk beschouwd wordt als eene handeling, die met de kerk eigenlijk niets te maken heeft, tenzij dan hierin, dat zij nog den naam heeft van kerkelijk te zijn en verricht wordt in een kerkgebouw door iemand, die in eenigen kring als predikant erkend wordt.

Maar zou dan een predikant onzer kerken zich tijdelijk op datzelfde standpunt mogen plaatsen, geheel in strijd met zijne eigene overtuiging? En dan niet alleen theoretisch, maar ook practisch, door eene daad, die nog meer zegt en beteekent dan woorden doen?

Het kan zijn, dat de door u bedoelde huwelijksbevestiging geheel buiten den Herv. kerkeraad omgaat, en in geen kerkelijk trouwboek wordt aangeteekend, en geheel behandeld wordt als eene private aangelegenheid van het bruidspaar en den predikant, die door een stichtelijk woord er eene aandoenlijke plechtigheid van maakt. Maar zulk een toespraak hoort dan aan den bruiloftsdisch hare plaats te vinden, en niet in eene samenkomst met allerlei kerkelijke vormen, aan welke alle wezen dan ontbreekt.

Daardoor zou de medewerking van een Gereformeerd predikant dan ook zeker niet onschuldig of onschadelijk zijn. Zij zou veelszins medewerken, om bij zwakke of min kundige gemeenteleden het kerkelijke besef te verzwakken, en ze b.v. te maken tot trouwe kerkbezoekers in de Herv. kerk. Als een Geref. predikant aldaar wel een kerkedienst mag bijwonen, ja zelfs daarin voorgaan, waarom zou een gemeentelid er dan niet mogen kerken? ja waarom zou hij dan maar geen lid worden van die kerk, als hij er een orthodox predikant vond?

Zelfs op de Gereformeerden in de Hervormde kerk, die er gelukkig nog velen zijn, zou zulke verzwakking van het kerkelijke besef een treurigen invloed hebben; want het zou hun een excuus aan de hand doen voor hun berusten in den treurigen toestand der Herv. kerk. En we moeten die broeders en zusters toch, zooveel in ons is, daarvoor de oogen openen; ’t geen waarlijk niet

|230|

geschiedt, wanneer we ons tijdelijk op hun standpunt plaatsen en naar hunne beschouwing handelen.

Ziedaar althans iets op uw vraag. Er zou nog zeer veel over te zeggen zijn; maar daarvoor ontbreekt mij nu de gelegenheid.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 70