138. Voor welk doel moet de opbrengst der Avondmaalsbussen bestemd worden?

 

(1909.)

227. Voor zoover ik weet, zijn er in Gereformeerde kerken nooit algemeene bepalingen gemaakt over de bestemming der collecte, die bij de Avondmaalsviering door middel van schalen of bussen gehouden wordt. Inderdaad zou zulks ook niet hebben kunnen geschieden. Want voor alle kerkelijke collecten geldt de algemeene regel, dat de bestemming afhangt van de onderscheidene behoeften, ter beoordeeling van den kerkeraad, die de collecte

|192|

bepaalt; waarbij de gelegenheid, bij welke gecollecteerd wordt ook eenigszins in aanmerking komt, maar toch niet in de eerste plaats.

Daardoor is dan ook in verre de meeste kerken door den kerkeraad bepaald, dat de Avondmaalscollecte voor de Diakonie zou zijn (soms nog met speciale bepaling, b.v. voor de Weezen), omdat in den regel de Diakonie bij lange na niet genoeg heeft, om in den geheelen dienst der Christelijke barmhartigheid te voorzien; waarbij dan ook zeker deze gedachte medewerkte, dat, bij de herdenking van Christus’ offerande voor ons, de offervaardigheid der geloovigen zich het liefst richt op de armen, die Hij in zijne plaats achterliet, om aan hen te doen wat men gaarne voor Christus zou overhebben.

Het kan echter ook voorkomen, dat ergens eene diakonie is, die rijke inkomsten heeft bij weinige te verzorgen armen, en die dus eene extra-collecte volstrekt niet noodig heeft; terwijl terzelfder plaatse de kerkekas zeer hulpbehoevend is. En alsdan zou een kerkeraad zeker wijs doen, als hij zulke extra-collecte voor de kerkekas bestemde. In kerken, waar dit thans nog geschiedt, heeft zulke bestemming dan ook doorgaans haren historischen oorsprong in groote armoede van de kerkekas, bij rijkdom van de diakoniekas.

Intusschen moet m.i. een kerkeraad daartoe niet te spoedig overgaan. Immers, de uitgaven, die de kerkekas te doen heeft, strekken ter voldoening van schulden, die de gemeente voor den dienst des Woords en der Sacramenten heeft aangegaan. Wat men daarvoor geeft, is dus niet eene gave der Christelijke barmhartigheid (gelijk gaven aan de Diakonie altijd zijn), maar eene bijdrage ter voldoening van een schuld, voor welke men als gemeentelid mede aansprakelijk is, dus eene gave, die uit gewone eerlijkheid voortspruit. Zulke bijdragen te vragen, hoort dus eigenlijk aan de Avondmaalstafel minder thuis. En het zou zelfs den schijn hebben, alsof men het brood en den wijn door de aanzittenden liet betalen; eenigszins naar den trant der Roomsche kerk, waarin elke kerkelijke handeling aan dengene, voor wien zij geschiedt, geld kost. In Gereformeerde kerken voorziet de gemeente, in haar geheel, in alle kosten van den kerkedienst; en voorts krijgt ieder het Woord en de Sacramenten om niet.

|193|

Daarom is er dan ook geenerlei grond, om de kosten der Avondmaalsbediening door de diakonie te doen dragen; alsof de Avondmaalsbediening eene stoffelijke ondersteuning was eens hulpbehoevenden, een werk der Christelijke barmhartigheid. En dat kan het toch ook niet worden, enkel doordat bij die gelegenheid voor de diakonie gecollecteerd wordt; evenmin als de diakonie geroepen is bij te dragen voor den dienst des Woords, bij welken immers ook voor de diakonie wordt gecollecteerd.

Ziedaar in het kort mijn gevoelen.

 

(1913.)

228. Ge schrijft mij, dat in uwe kerk de opbrengst van de bussen aan de Avondmaalstafel voor den kerkedienst bestemd wordt, terwijl die naar uw oordeel voor de diakonie moet bestemd worden. En daarover vraagt ge dan mijn gevoelen.

Bij alle collecten, die er in een kerk gehouden worden, wordt het doel, waarvoor dit geschieden zal, door den kerkeraad bepaald; en deze heeft dus in formeelen zin ook de vrijheid, de bedoelde collecte aan de Avondmaalstafel voor de kerk te bestemmen.

Er zijn zelfs gevallen denkbaar (en ook wel voorgekomen), dat deze zaak raadzaam is, nl. als een kerk in het geheel geen armen te onderhouden heeft en als de diakonie bovendien rijk is aan goederen, terwijl daarentegen de kerkelijke administratie met groote geldelijke bezwaren heeft te tobben.

Maar zoo zal in uwe kerk de toestand van de diakonie wel niet zijn. En alsdan moet m.i. bij de bestemming van de bedoelde collecte op den voorgrond staan, welk karakter aan die collecte moet worden toegekend.

De collecten in onze kerken hebben nl. tweeërlei geheel verschillend karakter. Voor het grootste deel zijn zij inzameling van liefdegaven (tot ondersteuning van hulpbehoevende broeders en zusters, van hulpbehoevende kerken, en van allerlei hulpbehoevende christelijke werkzaamheid), die gegeven worden, niet om daarmee een schuld te vereffenen, maar uit christelijke liefde en dankbaarheid, en die door de daarmede ondersteunden ontvangen worden

|194|

niet als betaling van hetgeen hun wettiglijk zou verschuldigd zijn, maar als een geschenk van den Heere, dat door middel der geloovigen hun ten deel valt.

Dat is echter niet het karakter van een collecte voor de kerk. Deze toch moet dienen om den kerkeraad in staat te stellen de uitgaven, die hij voor en uit naam van de gemeente voor de onderhouding van den kerkedienst te doen heeft, te bestrijden. Hiervoor zijn de gaven der gemeente dus geen liefdegaven (al moeten zij natuurlijk steeds met liefde gegeven worden), welke zij desverkiezende ook voor een ander christelijk doel zouden mogen besteden, maar eenvoudig de door hen verschuldigde bijdragen tot bestrijding van de voor hen gemaakte kosten, dus tot vereffening van hun schuld in dezen. En wie daarvan iets ontvangt (als betaling voor geleverd werk, of als tractement of als salaris of anderszins), die ontvangt dat niet als een geschenk, maar als een betaling, waarop hij recht heeft.

Hiermede zou zeker het meest in overeenstemming zijn, dat voor de kerkelijke uitgaven niet gecollecteerd werd, maar dat al het daarvoor benoodigde bijeenkwam door inschrijvingen, waarbij ieder gemeentelid, naar de mate van zijne draagkracht en van de behoefte, zijne vaste bijdrage gaf. Maar aangezien op die wijze in verre de meeste kerken niet genoeg bijeenkomt, zijn de collecten daaraan toegevoegd, waarbij echter ook dan altijd gelden blijft, dat die niet zijn een inzameling van liefdegaven, maar een inzameling van verschuldigde bijdragen.

Ten aanzien van de collecte aan de Avondmaalstafel wordt dan de vraag, welk karakter die collecte liefst moet dragen. Moet zij een inzameling zijn van liefdegaven, of wel een inning van verschuldigde bijdragen voor den dienst? En dan zal, dunkt mij, wel ieder gevoelen, dat aan de Avondmaalstafel, bij de verkondiging van den verzoeningsdood onzes Heeren, het vragen van een liefdegave (dus voor de diakonie) meer passend is dan het inzamelen van een verschuldigde bijdrage voor de kerk.

Of het nu raadzaam is, dat ge in den kerkeraad hiertoe het voorstel doet, kan ik niet beoordeelen, daar ik met personen en omstandigheden niet bekend ben. Het zou een ander geval zijn, indien de bestemming der bedoelde collecte voor de kerk een

|195|

zondige misstand was. Maar zoo staat de zaak niet. En daarom moet hiervan niet een quaestie gemaakt worden, die tot twisting en verdeeldheid en ontstichting aanleiding zou geven.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 62