126. Mag men leden van andere kerkelijke gezindten in dezelfde plaats als gasten aan ’t H. Avondmaal toelaten?

 

(1909.)

208. Mij dunkt, dat een „Hervormde” door een Geref. kerkeraad ter plaatse zijner woning niet tot het H. Avondmaal kan of mag worden toegelaten, wanneer hij bezwaar maakt (om welke reden dan ook) om zich onder het opzicht en de tucht van dien kerkeraad te stellen, ’t geen natuurlijk alleen geschieden kan door zich als lid bij de Gereformeerde kerk aan te sluiten. Als men anders handelt, wordt de toelating tot het Avondmaal aan willekeur en wanorde prijs gegeven, en wordt een gedragslijn gevolgd, bij welke het eenige middel om het Avondmaal heilig te houden aan den kerkeraad ontvalt.
Ik begrijp wel, dat er allerlei motieven kunnen zijn, die een „Hervormde” of „Luthersche” of „Doopsgezinde” of „Roomsche” dringen, om, al is er in de plaats zijner woning eene geïnstitueerde Geref. kerk en al gevoelt hij, dat hij daarbij thuis hoort, toch nominaal en formeel bij de kerk, met welke hij geestelijk reeds gebroken heeft, te blijven; familie-omstandigheden, vrees voor stoffelijken achteruitgang, enz. En dit zijn dan zeker „verzachtende omstandigheden” voor zijn kerkelijke ontrouw aan den Koning der kerk. Maar zij kunnen toch niet maken, dat hij daarbij vrij uitgaat. Een kerkeraad mag m.i. ook niet medewerken om hem dat te doen denken, ’t geen natuurlijk geschieden zou, als men iemand, die in zoo scheeve positie is, ging behandelen alsof die eigenlijk toch niet abnormaal was.
Voor het overige kan ik niet beoordeelen, of het motief, dat de bedoelde Br. tot zijne verontschuldiging aanvoert, inderdaad

|157|

bestaat; d.w.z. of hij zijne ondersteuning door de Herv. Diakonie toch niet verliezen zal, als men merkt, dat hij zich geheel bij de Geref. kerk wil aansluiten, en of de Diakonie der Geref. kerk buiten staat is hem, zoo noodig, gelijke ondersteuning te geven, of op andere wijze te helpen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 61