|145|
119. Kan een meisje, dat zich met een ongeloovigen man in het huwelijk wil begeven, tot het doen van belijdenis toegelaten worden?
(1915.)
198. Het is altijd moeilijk, een toepassing van kerkelijk opzicht en tucht te beoordeelen, wanneer men met de daarbij betrokken personen en omstandigheden niet genoegzaam bekend is; en zulke bekendheid kan ook niet door schriftelijke mededeelingen verkregen worden; ook niet ten aanzien van het geval, dat zich nu in Uwe gemeente voordoet. Ik kan U mijn gevoelen dus slechts zeggen, voor zooveel ik de zaak naar Uw schrijven kan beoordeelen.
Daarop afgaande, acht ik het besluit van Uwen kerkenraad, om de daarbij bedoelde catechisante thans niet tot het H. Avondmaal toe te laten, zeker wel gemotiveerd; want, wanneer zij terzelfder tijd een huwelijk aangaat met een ongeloovigen man, moet dit feit wel doen twijfelen aan den ernst van hare levenskeuze om den Heere te dienen.
Dit wil nu echter niet zeggen, dat zij nu moet geacht worden, zich beslist van den Heere te hebben afgewend; zoodat zelfs zou te oordeelen zijn, dat zij, wanneer haar huwelijk doorgaat, ook daarna niet tot het H. Avondmaal zou zijn toe te laten, ook al was hare belijdenis en wandel voor het overige onergerlijk, gelijk dit ook thans het geval schijnt te zijn. Misschien hebben de kerkeraadsleden, die tegen het kerkeraadsbesluit bezwaar hadden, daaraan eenigszins zulk eene beteekenis toegekend; in welk geval hun bezwaar m.i. gegrond zou zijn. Maar die opvatting zou dan toch zeker niet juist zijn. Uw kerkeraadsbesluit heeft m.i. deze beteekenis, dat de bedoelde zuster thans niet tot het H. Avondmaal kan worden toegelaten, maar sluit volstrekt niet uit, dat dit later wèl kan geschieden, wanneer na een voldoenden proeftijd gebleken is, dat zij, ondanks de bezwaren van dat huwelijk, aan hare belijdenis trouw blijft, in haar persoonlijk en huiselijk en kerkelijk leven, desnoods zelfs tegen de begeerte van haar man. Een gemakkelijk leven zou dit misschien niet voor haar zijn; maar toch kan men van tevoren niet zeggen, dat het onmogelijk is; en dan is het
|146|
zeker de roeping van den kerkeraad der Geref. kerk van hare woonplaats om haar daarbij te raden en te steunen, en om dan, ten aanzien van toelating tot het H. Avondmaal, naar bevind van zaken te handelen.