97. Mag aan een onecht kind de doop onthouden worden, indien de grootvader weigert als getuige op te treden, terwijl de grootmoeder hiertoe wel bereid is?

 

(1915.)

165. In de zaak, waarover ge mij schrijft, kan ik natuurlijk geen bepaald advies geven over de gedragslijn, die de kerkeraad moet volgen tegenover den door u bedoelden broeder, die van de Avondmaalsbediening wegblijft en die weigert als getuige op te treden bij den Doop van zijn (onecht) kleinkind: aangezien ik niet bekend ben met de daarbij betrokken personen en omstandigheden.

Ik kan enkel in het algemeen zeggen, dat ten aanzien van het wegblijven van de Avondmaalsviering vermaning en terechtwijzing en waarschuwing altijd noodig is.

En ten aanzien van het als getuige optreden bij den Doop van zijn kleinkind geldt altijd in het algemeen, dat een kerkeraad iemand nooit daartoe kan dwingen, en zulks ook niet mag beproeven b.v. door dreiging met censuur, of zelfs door weigering van de Doopsbediening, daar in het laatste geval aan het kind de Christelijke Doop, waarop het recht heeft, zou onthouden worden, en men dus den grootvader zou willen straffen door aan zijn kleinkind een recht te onthouden, terwijl het toch aan menschen niet vrijstaat, de verkeerdheid van ouders of grootouders aan hun kinderen of kleinkinderen te bezoeken.

|43|

In het gegeven geval zou daarvoor zelfs geen schijn van reden bestaan, daar de grootmoeder bereid is als getuige op te treden, en dus de vereischte waarborg voor de opvoeding van het kind aanwezig is, misschien zelfs nog beter dan wanneer de grootvader de stipulatie bij het beantwoorden der Doopvragen aanging.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 56