124. Hoeveel tijd moet er verloopen tusschen de publieke afkondiging en het doen van openbare belijdenis?

 

(1888.)

204. Wat Mej. A betreft, in uw geval zou ik haar in X nog maar onderzoeken. Als haar naam b.v. a.s. Zondag wordt afgekondigd, kan zij in diezelfde week nog privatim onderzocht worden, en dan Zondag d.a.v. openbare belijdenis doen door beantwoording der 3 vragen. Des noods ook nog vroeger in een afzonderlijke

|153|

godsdienstoefening. Er is volstrekt geen reden, om na de afkondiging „een paar weken” te doen verloopen. Dit geschiedde vroeger, en geschiedt ook nu nog bijna nergens. Hier in Amsterdam is de afkondiging des Zondags, en dan 3 dagen later (’s Woensdags) de openbare belijdenis, tijd genoeg dus om eventueele bezwaren in te dienen. Natuurlijk kan het ook zoo, dat Zondags de naam afgekondigd wordt, met bijvoeging dat, indien er geen bezwaren komen, in die week in eene openbare kerkeraadsvergadering de onderzoeking en openbare belijdenis volgen zal. Maar ik zou niet eerst onderzoeken, en dan, nog staande de samenkomst, naar bezwaren vragen. Want dan zou toch onmogelijk zijn, eventueele bezwaren staandevoets genoegzaam te onderzoeken, en werd dus de vraag eene ijdele formaliteit. Mogelijk is natuurlijk ook: onderzoek in X, en afkondiging; en daarna bericht van den kerkeraad van X, b.v. naar Y, dat afgekondigd is zonder bezwaren, en ook onderzocht, maar nog geen openbare belijdenis gedaan, ’t geen dan in Y zou kunnen volgen, of wel, ter plaatse waar de Gereformeerden van Z plegen te kerken.

 

(1889.)

205. De namen dergenen, die openbare belijdenis wenschen te doen, worden ééne, twee of drie weken (naar dat de kerkeraad besluit) van te voren afgelezen, ’t zij zonder eenige bijvoeging (daar ieder toch weet waarvoor de aflezing dient), ’t zij met de bijvoeging, dat die personen tot de openbare geloofsbelijdenis zullen worden toegelaten, „tenzij tegen iemand hunner gegronde bezwaren worden ingebracht”, of iets dergelijks.

 

(1891.)

206. Inzake het onderzoek van hen die tot het H. Avondmaal wenschen te worden toegelaten, geldt zeker: variis modis bene fit. Zelfs zou niet goed zijn, op alle plaatsen dezelfde manier van praeliminair onderzoek te volgen. Bij Voetius (Ed. Bibl. Ref.) vindt

|154|

ge uitvoerig, hoe ’t vroeger in Utrecht ging. Maar Voetius zelf voegt er reeds bij, dat men in zeer kleine gemeenten van zelf reeds weet, of er tegen iemand moreele bezwaren zijn. Herhaalde aflezing van namen is ook zelfs in groote gemeenten niet noodig, en is dan ook vroeger nooit geschied, evenmin als ’t nu (voor zoover ik weet) ergens geschiedt. — Het eenvoudigst is zeker, dat de predikant of de ouderling, bij wien iemand zich tot onderzoeking heeft aangemeld (of die iemand daartoe heeft voor te dragen), den naam in den kerkeraad brengt; dat, zoo de kerkeraad alsdan geene bezwaren heeft, de onderzoeking plaats vindt; en dat, zoo deze geene bezwaren oplevert, de naam éénmaal aan de gemeente wordt voorgesteld; waarna dan de openbare belijdenis volgt. Indien dit laatste aan de onderzoeking voorafgaat, wordt daardoor ook publiek, indien iemand b.v. om onkunde nog niet kan worden toegelaten; ’t geen altijd pijnlijk is. En het omgekeerde (dat iemand, bij de onderzoeking toegelaten, later blijkt ongunstig bekend te staan), zal, althans in eene kleine gemeente, wel zoo licht niet voorkomen. — Intusschen, tegen voorafgaande aflezing voor de gemeente is het bezwaar ook niet overwegend groot. Eene voorafgaande uitnoodiging van den kansel, dat zij die wenschen te worden toegelaten, zich aan den kerkeraad bekendmaken, acht ik geheel onnoodig, daar toch ieder, die zulke begeerte heeft, altijd en overal wel weet, dat hij zich dan tot een predikant of ouderling te wenden heeft. Zulke uitnoodiging geeft zelfs den schijn, alsof de kerkeraad slechts eene enkele maal, of een paar malen in het jaar, den toegang tot het H. Avondmaal ontsluit; terwijl die natuurlijk toch het geheele jaar openstaat; vóór elke Avondmaalsviering, en ook tusschentijds indien daarvoor genoegzame reden is. Ook zijn er schroomvalligen, die eerder moeten worden opgezocht en aangespoord, dan wel enkel uitgenoodigd om zich zelven te komen aanmelden.

Indien catechisanten van u (of kinderen uit X), pas verhuisd, nu nog in X belijdenis wenschen te doen, is dat verlangen niet onnatuurlijk noch ongeoorloofd te achten; ook omdat zij in hunne nieuwe woonplaats nog geen onderwijs konden ontvangen. Alleenlijk, zij moeten dan ook nog gelegenheid hebben, tot einde Juni uwe catechisatie bij te wonen; en anders liever zich moeten houden

|155|

aan het onderwijs in hunne woonplaats; want het zou niet goed zijn, als zij de laatste zes weken vóór hunne belijdenis gansch geen leering, opwekking, enz. meer hadden. Ook moet natuurlijk de kerkeraad hunner woonplaats (respective, de kerkeraad aan wien de leden hunner woonplaats door de Classe zijn toevertrouwd) hun daartoe verlof geven, met gunstig getuigenis, voor zooveel dien kerkeraad bekend is. Zoo gebeurt het hier ook bij elke Avondmaalsviering met leden, die pas van of naar elders vertrokken.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 61