147. Mag de kerkeraad na zonde tegen het 7de gebod door ongehuwden een huwelijk eischen?

 

(1911.)

253. Ge vraagt mijn advies over de toepassing van de kerkelijke discipline op een bepaald geval, dat zich in uwe gemeente voordoet. Te dien aanzien een beslist en volledig advies te geven, is echter niet wel mogelijk, als men de personen en de omstandigheden niet genoegzaam kent. Daaromtrent geeft ge mij wel velerlei inlichting; maar die is toch lang niet voldoende, en die kan per brief ook nooit in voldoende mate gegeven worden.

Zoo b.v. weet ik niet: welk soort van mensch die broeder is, die ongehuwd bij een ongehuwd meisje een, kort na de geboorte overleden, kind verwekt heeft; — onder welke omstandigheden de ontucht gepleegd is en in hoeverre het meisje zelf daaraan meerder of minder schuld heeft dan de jonge man, — of dat meisje verder geheel onbesproken is, en in hoeverre haar geestestoestand

|217|

en ontwikkeling haar misschien geheel ongeschikt maken om inderdaad huisvrouw en eventueel huismoeder te kunnen zijn; — hoe de ouders van den jongen man over zijn eventueel huwelijk met dit meisje denken; — en dergelijke vragen meer.

En hier komt nog bij, dat ge mij eigenlijk niet vraagt, hoe nu met dien broeder te handelen is, maar dat ge mij mededeelt dat uw kerkeraad over de te volgen handelwijze reeds beslist heeft, zoodat uwe vraag nu eigenlijk is, of die reeds ingeslagen weg de juiste is, dan wel of men daarvan weder moet terugkeeren.

Immers heeft de kerkeraad zich niet bepaald tot de alleszins noodige censuur, wegens ergerlijke zonde tegen het 7de gebod, volgens art. 76 K.O. (welke censuur uit den aard der zaak slechts één trap heeft en hebben kan), maar is hij, wegens de weigering om te trouwen, ook reeds overgegaan tot het besluit van excommunicatie, volgens art. 77 K.O., waarvan de eerste der drie trappen van excommunicatie, mededeeling aan de gemeente zonder het noemen van den naam, ook reeds is toegepast. Slechts nu het er op aankomt om, gelijk in zulk geval dan wel moet, nog verder te gaan, en met advies van de Classe tot den tweeden trap van de excommunicatie over te gaan, is er bij den kerkeraad eenigen twijfel, of eigenlijk de ingeslagen weg wel de juiste is, en of weigering van huwelijk wel altijd en in ieder geval de excommunicatie noodig maakt, ook al zou overigens de schuldbelijdenis aannemelijk geacht worden.

Intusschen heeft de kerkeraad misschien niet bedoeld, wegens die weigering reeds tot excommunicatie over te gaan. En zeer zeker had hij groot gelijk tot zijn aandringen op een huwelijk. De vraag is nu maar, of hij de weigering mag beschouwen als een afdoend bewijs, dat het berouw en de schuldbelijdenis niet echt waren, en of hij het trouwen mag eischen, op straffe van anders geëxcommuniceerd te worden.

Dit is m.i. niet als absolute regel te stellen, die altijd en in ieder geval zou moeten gevolgd worden. Maar, gelijk ik reeds zeide, ik kan niet positief oordeelen, hoe het hiermede is in het bedoelde geval.

|218|

(1911.)

254. Ge schrijft me, dat in uwe gemeente een ongehuwde jonge man bij een ongehuwd meisje, met welke hij niet verloofd was, een kind verwacht, maar nu onwillig is om met haar te trouwen; dat hij toch, na openbare schuldbelijdenis, van de hem opgelegde censuur wenscht ontheven te worden; maar dat sommigen in den kerkeraad hiertegen bezwaar hebben, oordeelende, dat hij verplicht is tot dat huwelijk, en dat de onwil zijnerzijds een teeken is, dat zijne boetvaardigheid niet als voldoende is aan te merken.

In het algemeen is zonder twijfel de gewone regel, dat, wanneer twee ongehuwden met elkander huwelijksgemeenschap hadden, zij ook verplicht zijn wettelijk te trouwen. Maar absoluut is die regel toch zeker niet; er zijn gevallen, waarvan wel ieder erkennen zal, dat daarbij een uitzondering op den regel te maken is, al blijft ook in zulke gevallen voor den vader altijd de onderhoudsplicht voor zijn kind.

Zoo b.v., wanneer van het meisje genoegzaam zeker is, dat zij ook met andere mannen omgang had of heeft; of wanneer het, naar lichaam of geest, zóó met haar gesteld is, dat een huwelijk noodzakelijk allerongelukkigst moet worden en toch met scheiding zou moeten eindigen; of wanneer de verleiding geheel van het meisje uitging en op zulk een wijze in het werk was gesteld, dat er voor den mede-schuldigen jongen man inderdaad verzachtende omstandigheden zijn; of wanneer zijn ouders beslist de toestemming weigeren; enz. (want er komen in het leven nog veel meer dergelijke gevallen voor).

Hoe het nu te dien aanzien gesteld is bij het geval, dat zich in uwe gemeente voordoet, kan ik natuurlijk in het geheel niet beoordeelen, daar ik met personen en omstandigheden geheel onbekend ben. De kerkeraad moet dat beslissen; b.v. doordat zijn leden zich de vraag stellen, of zij, indien die jonge man eens hun eigen zoon was, hem als vaders zouden verplichten tot dat huwelijk. En voorts, door de redenen, die de jongeman opgeeft voor zijne weigering, te overwegen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 70