177. Moet iemand, die voornemens is een gemengd huwelijk aan te gaan, gecensureerd worden?

 

(1899.)

292. Uwe vraag betreft niet een beginsel of regel, maar de toepassing van beginselen en regelen op een bepaald concreet geval; en dan is het niet wel doenlijk, daarover een beslist en volledig advies te geven, zonder preciese kennis van de omstandigheden en de personen; welke kennis mij hier natuurlijk ontbreekt.

In het algemeen is een „gemengd” huwelijk natuurlijk ten sterkste af te keuren en te ontraden, vooral wanneer degeen, met wie een Gereformeerde wil trouwen, zich als een „ongeloovige” openbaart. Maar ik geloof niet, dat dit, in den regel en reeds op zichzelf, grond oplevert om zulk een Gereformeerde van het Avondmaal af te houden, eventueel te excommuniceeren, wanneer die Gereformeerde overigens in belijdenis en wandel onergerlijk is. Voor vermaning en waarschuwing is dan wel alleszins plaats. Maar met de toepassing van de tucht zal dan m.i. in den regel te wachten zijn, totdat onverhoopt blijke, dat het samenleven met den ongeloovige de Gereformeerde partij in belijdenis of wandel doet afwijken. Immers, dit geschiedt dan wel dikwijls, maar toch niet altijd. Er zijn wel vrouwen bekend, ook in de geschiedenis, die ongeloovige mannen hadden, en toch toonbeelden bleven van Christelijke vrouwen, door ieder erkend als kinderen Gods, waarin het leven

|264|

uit God was. Dezulken nu mag de kerk niet excommuniceeren. En daarom moet ook liefst niet geexcommuniceerd worden, op grond van een verkeerden stap, die zeer licht aanleiding kan geven tot afval, maar eerst dan, als die aanleiding blijken mocht gewerkt te hebben.

Intusschen geldt dit sléchts in het algemeen. Veel hangt in dezen af van de omstandigheden en van de personen der beide partijen (de Geref. en de ongeloovige).


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 74