135. Wie moet de schalen en bekers doorgeven, indien de Avondmaalsbediening in de banken plaats heeft?
(1915.)
224. Ge schrijft me, dat in uwe gemeente bij de bediening van het Heilig Avondmaal de leden, die daaraan wenschen deel te
|183|
nemen, op de plaatsen, die het dichtst bij den predikstoel zijn, bij elkander gaan zitten, waar dan de broodschalen en de bekers onder hen worden rond gegeven door den dienst der diakenen, die ze hiertoe van den dienaar des Woords ontvangen. Ge schrijft voorts, dat ge hiertegen het bezwaar hebt, dat zoodoende het waken tegen deelneming door iemand, die er niet toe gerechtigd is, min of meer geschiedt door de diakenen, terwijl het toch de roeping is der opzieners of ouderlingen. En dan vraagt ge mijn advies over een eventueel door U voor te stellen wijziging.
Zooals ge weet, hebben onze kerken nooit algemeene bepalingen gemaakt over de manier van Avondmaalsviering, die dan ook steeds en ook nu nog, zeer onderscheiden was en is.
Maar al zijn de kerken vrij in haar regelingen, ze moeten daarbij toch zooveel mogelijk de Gereformeerde belijdenis over het Heilig Avondmaal en over alles wat met zijn viering in verband staat, in toepassing brengen. En daarbij hoort o.a. ook, dat het toezicht op de deelneming door den predikant en de ouderlingen wordt uitgeoefend.
Waar, gelijk in de meeste kerken, een Avondmaalstafel wordt aangericht, geschiedt zulks van zelf, doordat aan de twee zijden der tafel, waar de leden aan haar aangaan, een ouderling plaats neemt. En zoo zou ook bij de viering als te X de gewoonte is, een tweetal ouderlingen, bij het begin van de samenkomst zich kunnen bevinden bij de toegangen tot de plaatsen, die voor de Avondmaalsgangers gereserveerd zijn.
Maar hetzelfde doel kan ook bereikt worden als, niet de diakenen, maar de ouderlingen het brood en den wijn aan de communicanten rondbrengen; en dit is dan ook zeker eenvoudiger, en nog beter berekend op het goed doen uitkomen van het toezicht der ouderlingen bij de Avondmaalsviering.
Toch is dit geen punt om moeilijkheden of quaesties in een gemeente te doen oprijzen. Er zijn gemeenten, waar men inzake oude gebruiken nogal conservatief is! In X schijnt dit echter niet zoo te zijn; en is zelfs de hulpdienst, die hier bedoeld is, vroeger (naar uw mededeeling) door de ouderlingen verricht, ’t geen eerst voor circa 20 jaren veranderd is; en toen alleenlijk door misverstand van Handel. 6, waar het „dienen der tafelen” blijkens
|184|
het verband, niet van de Avondmaalstafel te verstaan is, maar van de bediening der armen met hetgeen daarvoor op de tafelen werd nedergelegd; misschien ook van de bediening van hetgeen bij de liefdemaaltijden tot onderhoud van minvermogenden gegeven werd. Blijkens het bevestigingsformulier van diakenen, is dat ook de in onze kerken aangenomen opvatting. In X zou dus terugkeer naar de oude usantie wel geen bezwaar geven.
Voor het overige is er zeker niets tegen, dat ook de diakenen bij de Avondmaalsviering eenigen hulpdienst verrichten; o.a. om de redenen, die Voetius daarvoor aanvaardt, in zijn groote verhandeling over de Avondmaalsbediening (Polit. Eccl. Vol. I, pag. 731-834; herdrukt vóór ruim 30 jaren in de Bibl. Reformatorum Vol. III, pag. 200-281) bij de beantwoording der vraag: „Quousque Seniores aut Diacon: Ministrum in distributione iuvare possint” l.l. p. 748-750).