207. Mag een kerkeraad weigeren een lid, dat van elders komt, en gecensureerd zou moeten worden, in te schrijven?

 

(1912.)

347. Wat nu uwe vraag betreft, acht ik het schrijven van de meerderheid uwer Classe alleszins juist: „op attestatie inschrijven,

|330|

maar tegelijk plaatsen onder censuur” (’t geen de Classe noemde: „den 1en trap van censuur”; maar waarmede natuurlijk bedoeld is: „de censuur volgens art 76 K.O., met afhouding van het Avondmaal”, welke censuur uit den aard der zaak slechts één trap heeft, in onderscheiding van de „excommunicatie” volgens art. 77 K.O., welke drie trappen heeft).

Blijkbaar is dat meerderheids-advies in uwen kerkeraad niet goed begrepen; wat ge schrijft te dien aanzien: „Ware hij (n.l. de persoon in quaestie) dooplid bij ons en verzocht hij toegang tot het H. Avondmaal, we zouden hem dien toegang nu niet kunnen en mogen verleenen; maar mogen we hem dan toelaten omdat X goed attesteert?

Deze vraag is natuurlijk ontkennend te beantwoorden, nu uw kerkeraad weet, dat de bedoelde persoon, nu althans, zulk een gunstig getuigenis niet verdient. Maar de meerderheid der Classe adviseerde immers, onder volle instemming met het bezwaar van uw kerkeraad, tegen de toelating tot het H. Avondmaal, om hem tegelijk met de inschrijving, door censuur van het H. Avondmaal te weren.

Wat de minderheid daartegenover wilde; „niet inschrijven, en dus niet als lid erkennen”, beteekent eigenlijk niet anders dan excommuniceeren, maar niet volgens art. 77 K.O., en volgens Gereformeerde beginselen, doch zonder eenigen vorm van proces, dus een soort van „schrapping,” die in Geref. kerken en naar Gods Woord nooit geoorloofd is.

De bedoelde persoon was te X lid der Geref. kerk en wil dit, blijkens indiening zijner attestatie, en ook blijkens zijne verklaring, te Y ook zijn. Maar dan brengt het kerkverband ook mede, dat hij te Y als zoodanig erkend worde, al blijft ook de kerkeraad van Y gerechtigd en verplicht, om het gunstig getuigenis van X niet te aanvaarden, wanneer zijn eigen onderzoek hem anders leerde. Maar dit laatste neemt dan niet weg, dat de bedoelde persoon lid der kerk wordt, wanneer hij zich aanmeldt met getuigenis, dat hij zulks elders was in eene kerk van het kerkverband. Daardoor juist komt hij dan onder het opzicht en de bewerking van den kerkeraad zijner nieuwe woonplaats; en alleen daardoor heeft die kerkeraad het recht en den plicht om met hem als lid te handelen; want over iemand, die geen lid is, heeft een kerkeraad

|331|

geenerlei zeggenschap, en ook eigenlijk geenerlei autoriteit om hem te vermanen, te censureeren enz. En dit moet de kerkeraad toch doen, ook omdat het doel moet zijn, naar den eisch der Christelijke liefde, om den afgewekene nog te behouden; desnoods zelfs door latere excommunicatie.

Ziedaar uwe vraag in het kort beantwoord; al zou er over dit punt nog wel meer te zeggen zijn.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 82