89. Mag een kind, waarvan men niet weet of de ouders Christenen zijn, gedoopt worden op verzoek van een pleegvader?

 

(1914.)

150. Voor de toelating van een kind tot den H. Doop moet een kerkeraad genoegzaam overtuigd zijn van twee dingen: 1º. dat

|30|

het kind te beschouwen is als „het zaad der kerk” en dus als een „kind des verbonds;” en 2º. dat er voldoende waarborg is voor de opvoeding van het kind als lid der Gereformeerde kerk. Waar die twee dingen aanwezig zijn, heeft het kind recht op den Doop, zoodat geen Gereformeerde kerkeraad dien zou mogen weigeren. Maar waar ten aanzien van die twee dingen, of van één van beiden, alleszins reden is tot onzekerheid, of zelfs tot zekerheid van het tegendeel, moet met de Doopsbediening gewacht worden totdat het kind in staat is, op eigen geloofsbelijdenis tot de kerkelijke gemeenschap te worden toegelaten.

Voor zooveel ik het door u genoemde geval uit uwe mededeelingen kan beoordeelen, komt het mij voor, dat op beide die punten aan de genoemde vereischten nog al veel ontbreekt.

Wat het eerste punt betreft : de vader van het (onechte) kind is onbekend, en indien de moeder inderdaad, gelijk men meent te weten, ongedoopt is, dan staat deze zelve geheel buiten het Christelijk erf; terwijl ook dat ongedoopt zijn geen gunstig vermoeden geeft omtrent het gezin waaruit zij afkomstig is. Wegens dat ongedoopt zijn der moeder is dus wel zeer twijfelachtig, of het kind als een kind des verbonds te beschouwen is.

En het tweede punt is niet minder twijfelachtig. Wel zou de tegenwoordige pleegvader van het kind, naar uwe mededeelingen, een betrouwbaar Doopgetuige zijn voor de stipulatie met de kerk in zake de Christelijke opvoeding. Maar die pleegvader heeft, voor zooveel ik de zaak kan beoordeelen, geenerlei recht over het kind. Als de moeder het weêr opeischt, moet hij het haar weder afstaan (tenzij deze moeder bij rechterlijk vonnis uit de ouderlijke macht is ontzet; waarvan ge mij echter niets schrijft).

Ziedaar in het kort een paar opmerkingen als antwoord op uwe vragen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 56