|420|

Artikel 119
1. Ten opzichte van een dienaar des Woords zal een maatregel van schorsing genomen worden òf door de kerkeraad van de gemeente, waaraan hij verbonden is, tezamen met de kerkeraad van de volgens de classicale regeling aangewezen naburige gemeente, òf door de classis, bij welke de kerkeraad de zaak aanhangig heeft gemaakt.
2. Indien het oordeel van de kerkeraden niet overeenstemt, zal de zaak ter beslissing aan de classis voorgelegd worden.
3. Een maatregel van afzetting zal genomen worden door de classis, evenwel niet zonder medewerking en goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten.

 

De bevoegdheid tot schorsing en afzetting van predikanten

In artikel 116 wordt bepaald, wanneer ambtsdragers in de termen vallen door de kerkelijke tucht te worden getroffen en op hen de maatregel van schorsing of afzetting moet worden toegepast. De vraag, door welke kerkelijke vergadering zulks behoort te geschieden, is in dat artikel onbeantwoord gebleven. Er is daar alleen sprake van de bevoegde vergadering. Welke vergadering hieronder nu moet worden verstaan, bedoelen in het algemeen de artikelen 119 en 120 nader aan te geven. Het eerste er van biedt de nodige aanwijzingen met betrekking tot de dienaren des Woords, terwijl in het andere hetzelfde gebeurt met betrekking tot de ouderlingen en diakenen. Het hier bepaalde vertoont zakelijk geen afwijking van wat over hetzelfde onderwerp in de oude kerkorde staat bepaald. Daar is echter deze stof in één artikel, artikel 79, ondergebracht. Voorts is er nog dit onderscheid, dat de bedoelde bepaling in de herziene kerkorde wat breder is uitgewerkt, mede om op deze manier een mogelijke misvatting af te snijden.

In artikel 119 dat hier aan de orde is, wordt ten aanzien van de genoemde kwestie onderscheid gemaakt tussen schorsing en afzetting van dienaren des Woords. Het eerste en het tweede lid hebben betrekking op de vraag, wat er bij een schorsing dient te gebeuren.

Er worden twee mogelijkheden genoemd. Een dergelijke schorsing kan worden uitgesproken, hetzij door twee kerkeraden, hetzij door de classis. Het is met andere woorden uitgesloten, dat een kerkeraad geheel zelfstandig, buiten de medewerking van een andere kerkelijke vergadering om, zijn eigen predikant zou mogen schorsen in diens ambt. Ook indien de desbetreffende gemeente meer predikanten in haar dienst heeft, mist de kerkeraad de bevoegdheid tot het nemen van een dergelijke beslissing. Hij is onder alle omstandigheden verplicht de hulp en de medewerking van een tweede instantie in te roepen.

Een dergelijke regeling ontmoet bij sommigen bevreemding. Waarom zou

|421|

een kerkeraad niet een predikant van eigen gemeente, die naar zijn oordeel als ambtsdrager niet kan noch mag worden gehandhaafd, in de uitoefening van zijn ambt mogen schorsen? En waarom moet de beslissing daarover mede afhankelijk worden gemaakt van het oordeel van een andere instantie, die er toch geheel buiten staat? Tegen die bedenking kunnen wij opmerken, dat een predikant nu eenmaal in het kerkverband, waarvan zijn gemeente deel uitmaakt, een bepaalde positie en bepaalde rechten heeft, en dit kerkverband er dus aanspraak op kan maken mede te worden betrokken in de overweging van de vraag, of over zulk een predikant tucht zal moeten worden geoefend.

Naast deze opmerking moet nog een tweede worden gesteld, die van niet minder gewicht is te achten. Want de bedoelde bepaling is niet enkel op predikanten, maar gelijk bij de behandeling van het volgende artikel zal blijken, evenzeer op ouderlingen en diakenen van toepassing, hoewel dezen toch in het kerkverband niet een gelijke positie bezitten als de predikanten. De tweede overweging is, dat een ambtsdrager bescherming behoeft tegen een mogelijk partijdige behandeling van de zijde van de kerkeraad. Vooral wanneer de bezwaren uit de eigen boezem van de kerkeraad opkomen, is de mogelijkheid niet uitgesloten dat aan een beschuldigde ambtsdrager in zijn midden niet voldoende recht wordt gedaan of dat hij althans zelf het gevoel krijgt op partijdige wijze te worden behandeld. Daarom is het goed, dat aleer er een beslissing valt, een tweede instantie naast en buiten de kerkeraad mede krijgt te oordelen over de ingebrachte beschuldigingen. En het spreekt dan vanzelf, dat die tweede instantie niet slechts de bevoegdheid moet hebben te adviseren, doch op gelijk niveau met de kerkeraad, die de zaak aanhangig heeft gemaakt, deelneemt aan het geven van de beslissende uitspraak.

De eerste van de beide mogelijkheden is dan dat de kerkeraad van een naburige gemeente er in wordt betrokken. De twee gezamenlijke kerkeraden moeten in dat geval zich beraden over de te nemen maatregel. Dit is bedoeld in deze zin, niet dat de leden van beide kerkeraden individueel meetellen bij het nemen van de beslissing, maar dat het oordeel van beide kerkeraden afzonderlijk behoort overeen te stemmen.

In de oude kerkorde komt geen nadere aanwijzing voor ten aanzien van wat onder de naburige gemeente moet worden verstaan. In artikel 79 is daar sprake van „het voorgaand oordeel des kerkeraads derzelver en der naastgelegene gemeente". Deze bepaling heeft misschien in vorige eeuwen geen moeite opgeleverd; men heeft wellicht steeds geweten, wat ten opzichte van een bepaalde gemeente als haar naastgelegen gemeente moest worden beschouwd. Maar in onze tijd kunnen wij met een zo algemeen gestelde bepaling niet volstaan. De ervaring heeft geleerd, dat er soms verschil ontstond over de desbetreffende aangelegenheid. Welke maatstaf bestaat er voor het aanwijzen van die naastgelegen gemeente? En indien het in een bepaald geval niet duidelijk blijkt te zijn, op welke gemeente de

|422|

keuze moet vallen, is dan een kerkeraad bevoegd zelf dat dilemma te beslissen?

Ter voorkoming van het ontstaan van geschillen over dergelijke vragen is in de herziene kerkorde een nadere omschrijving opgenomen. In de bepaling staat, dat het moet zijn de kerkeraad van de volgens de classicale regeling aangewezen naburige gemeente. Hieruit vloeit voort, dat elke classis verplicht is een lijst op te stellen, waarin voor de diverse gemeenten binnen haar ressort met zovele woorden staat genoemd de voor elk daarvan geldende naburige gemeente. Zo is het uitgesloten, dat er nog kwestie kan rijzen over de vraag, welke gemeente door een bepaalde kerkeraad als de naburige moet worden aangemerkt.

De tweede mogelijkheid is dat de kerkeraad de zaak, waarvoor hij zich ziet geplaatst door de aanklacht tegen zijn predikant, aanhangig maakt bij de classis. Deze moet dan ter zake een beslissing nemen en uitmaken, of de schorsing al dan niet behoort te geschieden. Men lette op de in de kerkorde gebruikte formulering. De kerkeraad beslist, indien de kerkeraad van de naburige gemeente er bij betrokken wordt, tezamen met deze. Maar in het andere geval wordt de beslissing genomen door de classis; en in dit geval wordt de kerkeraad er niet opzettelijk bij vermeld als een afzonderlijke instantie. Natuurlijk is de desbetreffende kerkeraad wel opgenomen in de classis en is hij in de classis vertegenwoordigd door twee van zijn leden. Maar hij is daarin niet aanwezig als een zelfstandig lichaam. De classis is een kerkelijke vergadering, welke volgens de kerkorde in de regering der kerk naast de kerkeraad een eigen positie en bevoegdheid bezit. Het is derhalve zo, dat het oordeel van de classis niet behoeft overeen te stemmen met dat van de desbetreffende kerkeraad. Ook indien het zou afwijken van het oordeel van de kerkeraad, behoudt het zijn geldigheid en moet die kerkeraad er zich naar voegen, behoudens zijn recht tot appèl op de meerdere vergadering. De kerkeraad heeft zelf, door de zaak in handen van de classis te stellen, er toe medegewerkt dat het aldus toegaat. Men kan zeggen dat daarmee meermalen de objectiviteit van de behandeling der zaak is gediend.

Bespreking vraagt nog de kwestie, waarvan het afhankelijk is dat hetzij de ene hetzij de andere mogelijkheid wordt gevolgd. Het is duidelijk, dat de keuze moet worden gedaan door de kerkeraad. Van de kerkeraad gaat het ongetwijfeld uit. Met zovele woorden staat er in de bepaling: door de classis, bij welke de kerkeraad de zaak aanhangig heeft gemaakt.

Maar door welke overwegingen de kerkeraad bij het bepalen van de keuze van de te volgen weg zich moet laten leiden, daarover zegt de bepaling in de kerkorde niets. Het is ook aan gerechtvaardigde twijfel onderhevig, of er in dat opzicht duidelijke nadere voorschriften zouden kunnen worden gegeven. Alles kan beter worden overgelaten aan het beleid van de kerkeraad zelf. In eerste instantie zal hij zich een oordeel moeten vormen over de moeilijkheid en ingewikkeldheid van het geval alsook over de waarschijnlijke

|423|

gevolgen welke er uit kunnen voortvloeien voor de gemeente in haar geheel of voor een bepaalde groep in haar midden. Op grond daarvan zal hij zelf moeten uitmaken, of het de voorkeur verdient de zaak voor te leggen aan de kerkeraad der naburige gemeente dan wel over te dragen aan de classis.

Bij de behandeling door de twee kerkeraden gezamenlijk van een dergelijke zaak kan er zich een moeilijkheid opdoen. Zij wordt in het tweede lid van dit artikel ter sprake gebracht. Het geval is niet ondenkbaar, dat beide kerkeraden het met elkander niet eens kunnen worden en hun standpunten lijnrecht tegenover elkander blijken te staan. Wat dient er in een dergelijk geval te gebeuren?

Omdat de beslissing niet in handen wordt gelegd van de leden der beide kerkeraden gezamenlijk, moet aan de geopperde moeilijkheid aandacht worden besteed. Want anders zou het ontstaan er van wel niet onmogelijk zijn, maar toch niet zo voor de hand liggen. Het zou al heel toevallig zijn, dat de uitslag zou zijn een staken van de stemmen. In verreweg de meeste gevallen zou er een bepaalde meerderheid, zij het misschien een zeer geringe, uit te voorschijn komen, hetzij voor, hetzij tegen het uitspreken van de maatregel van schorsing. Juist de omstandigheid dat het oordeel van elk van beide kerkeraden met elkander moet overeenstemmen, doet onherroepelijk een grote moeilijkheid ontstaan, indien die overeenstemming niet blijkt aanwezig te zijn.

Het zal gewoonlijk weinig zin hebben, bij een gebleken verschil van opvatting tussen beide kerkeraden, de beslissing op te schorten tot een herhaalde samenkomst. Alleen als er feitelijke elementen in de bespreking zijn voorgekomen, waarover onzekerheid blijkt te bestaan, elementen welke van gewicht moeten worden geacht voor het vormen van een definitief oordeel, kan er aanleiding zijn voor het verdagen naar een tweede samenkomst. Anders zal men moeten constateren de onmogelijkheid om tot een gezamenlijke en eendrachtige uitspraak te komen.

De oplossing die de kerkorde aan de hand doet, bestaat hierin, dat de zaak dan ter beslissing aan de classis moet voorgelegd worden. Deze oplossing is volkomen logisch en past geheel in het kader der regeling. Zij spreekt zo vanzelf, dat men de bepaling als geheel overbodig zou willen beschouwen. Hiertegenover zij evenwel opgemerkt, dat het opnemen der bepaling stellig zijn nut heeft. Anders zou er de mogelijkheid zijn dat de kerkeraad ging pogen andere wegen in te slaan. Hij zou kunnen trachten een derde kerkeraad er bij te betrekken, al dan niet in overleg met de er reeds bij betrokken tweede kerkeraad. Ook zou de kerkeraad de zaak op de lange baan kunnen schuiven, wat niet anders dan allerlei beroering in eigen gemeente zou veroorzaken. De bepaling in de kerkorde snijdt deze en andere dergelijke mogelijkheden beslist af. Hier wordt aan de kerkeraad voorgeschreven, hoe hij in een dergelijk geval te werk moet gaan. Is de zaak eenmaal voorgelegd aan en mede in behandeling genomen door de kerkeraad der naburige

|424|

gemeente, en is het gebleken dat de twee kerkeraden geen overeenstemming konden bereiken, dan is geen weg terug meer mogelijk. In dat geval moet de zaak ter beslissing worden voorgelegd aan de classis.

Of dit moet gebeuren in de eerstvolgende gewone samenkomst der classis dan wel of daartoe een buitengewone bijeenkomst der classis moet worden belegd, bepaalt de kerkorde niet. Dat blijft overgelaten aan het beleid van de kerkeraden, die zich met de zaak hebben beziggehouden. Het is niet alleen meer de kerkeraad, die in eerste instantie de zaak te berde bracht, waaraan het aanhangig maken bij de classis kan worden overgelaten. Ook de tweede kerkeraad, die er bij werd betrokken, heeft in dat opzicht stem in het kapittel. Gewoonlijk zal het spoedig bijeenkomen van de classicale vergadering dienstig zijn in het belang van orde en vrede.

Het derde lid van dit artikel heeft betrekking op de maatregel van afzetting. Een kerkeraad is ter zake tot het nemen van een zelfstandige beslissing evenmin bevoegd als voor het toepassen van de maatregel van schorsing in het ambt. Ook is het in dit opzicht niet mogelijk, dat de beslissing tot stand komt in samenwerking met de kerkeraad van een naburige gemeente. Uitsluitend de classis is de bevoegde kerkelijke vergadering, door welke een dergelijke uitspraak mag worden gedaan.

Er zijn hiervoor goede redenen. Deze zijn in de bovengegeven uiteenzetting bij de eventuele schorsing van predikanten reeds ter sprake gekomen. Het spreekt vanzelf, dat zij, waar het betreft een definitieve handeling, nog te meer klem hebben en met nog grotere nadruk moeten worden aangevoerd. Verder kan er nog op worden gewezen, dat een dienaar des Woords alleen met approbatie van de classis het ambt in de kerk kan ontvangen en dat het daarom ook voor de hand ligt aan te nemen, dat als er sprake komt van een voorgoed ontslaan uit dat ambt, zulks eveneens alleen mag geschieden met bewilliging van de classis.

Het kerkverband wordt er nog op een andere wijze bij betrokken. De classis zonder meer kan niet volledig bevoegd worden geacht. Zij heeft de bijstand nodig van de particuliere synode en wel in de vorm van de goedkeuring, te verlenen door deputaten dier synode. De bepaling in de kerkorde noemt de medewerking en het goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten. Dit is een vaste formule, welke in alle overeenkomstige gevallen, waarin de particuliere synode aan de classis haar medewerking heeft te verlenen, terugkeert. De bedoelde deputaten moeten van hun handelingen verantwoording afleggen aan de particuliere synode, zodat deze de gelegenheid heeft te zijner tijd eventuele bedenkingen te maken tegen het beleid der deputaten. Men zal willen opmerken, dat de behandeling met dit al reeds gevallen is en het achteraf grote moeilijkheden opleveren moet op een eens genomen beslissing terug te komen. Vandaar dan ook de regel dat de bedoelde deputaten verplicht zijn gezamenlijk te handelen en dat indien er in hun kring verschil van gevoelen mocht blijken te bestaan, het verlenen van medewerking en goedvinden niet zo spoedig werkelijkheid zal

|425|

worden. Wanneer er in de classis zelf ook geen overtuigende meerderheid voor een bepaalde uitspraak blijkt te zijn, zullen die deputaten wel zo verstandig zijn hun oordeel op te schorten om de zaak eerst te kunnen voorleggen aan de particuliere synode. Bovendien mag wel worden aangenomen dat, wanneer er wel een beslissing valt omdat de meerderheid van de classis en deputaten daarachter staat, de minderheid die er zich op voor haar sterke gronden niet mede kan verenigen, onmiddellijk een appèl gaat uitbrengen bij de particuliere synode.

Op deze manier zijn er in het algemeen genoegzame waarborgen voor, dat niet op onverantwoorde wijze een besluit tot afzetting tot stand komt.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 119