|454|
Artikel 128
Met kerken en groepen in Nederland van gereformeerde belijdenis zullen zoveel mogelijk betrekkingen worden onderhouden ter bevordering van het herstel der eenheid.
Handelt het vorige artikel over de verhouding tot kerken in het buitenland, zij het dan alleen Gereformeerde kerken, dit en het volgende artikel houden zich bezig met de verhouding tot andere kerken in Nederland zelf. Reeds bij het eerste lezen er van moet het opvallen, dat deze artikelen veel beknopter geformuleerd zijn dan het vorige. Er kan hier blijkbaar worden volstaan met enige korte bepalingen. De oorzaak van dit verschijnsel zal wel duidelijk worden bij de nadere analyse der bepalingen.
Deze worden in twee categorieën verdeeld, tegenover welke dan een uiteenlopende gedragslijn wordt uitgestippeld. De maatstaf voor de bedoelde onderscheiding wordt ontleend aan de gereformeerde belijdenis. Dit valt duidelijk af te leiden uit de formulering, die in beide artikelen wordt gebezigd. Want artikel 129 spreekt uitdrukkelijk van andere dan de in artikel 128 bedoelde kerken, en deze kerken worden hier gekenschetst als van gereformeerde belijdenis te zijn.
Ik gebruikte met opzet het vreemde woord categorie, ter vermijding van de Nederlandse term: groep. In dit artikel zelf komt dat woord in een ander verband voor, ter onderscheiding juist van het begrip kerk. Er is daar sprake niet enkel van kerken, maar daarnaast ook van groepen van gereformeerde belijdenis. Het valt niet te ontkennen, dat die formulering een vreemde indruk moet maken. Met kerken kunnen eigenlijk groepen niet op één lijn worden gesteld. De kerk vertoont een geheel eigen karakter, dat aan elk ander samenlevingsverband ontbreekt. Dat hier dan ook aan het begrip groepen naast kerken een plaats is ingeruimd, laat zich alleen uit praktische overwegingen verklaren. Wanneer men feitelijk te werk gaat en de concrete omstandigheden in rekening wil brengen, kan men een dergelijk begrip eigenlijk niet missen. Men heeft blijkbaar gedacht aan kerkgenootschappen, die niet ten volle geacht kunnen worden onder de categorie van kerken met gereformeerde belijdenis te vallen, maar waarin in alle geval bepaalde groepen aanwezig zijn, waarop die omschrijving volledig van toepassing is. In dit verband kan worden gewezen op het contact, dat er bestaat tussen vertegenwoordigers van kerken en groepen, bekend staande onder de naam van Gereformeerde gezindheid.
Persoonlijk ben ik overigens van oordeel, dat het invoeren van het begrip groepen naast kerken, hoe begrijpelijk ook, allerminst aanbeveling verdient. Men zal feitelijke omstandigheden ook op kerkelijk gebied niet mogen
|455|
veronachtzamen. Natuurlijk zal de kerk bij het bepalen van haar beleid inzake de te onderhouden of aan te knopen betrekkingen er rekening mee hebben te houden. Maar in de kerkorde behoort alleen over kerken te worden gesproken. Ook met schrapping van het begrip groepen zou het nog mogelijk blijven in voorkomende gevallen niet met een bepaalde kerk in haar geheel, doch alleen met sommige bestanddelen in haar midden betrekkingen aan te knopen en te onderhouden. Ideaal is zoiets nooit, maar de feitelijke omstandigheden kunnen in een bepaalde situatie het noodzakelijk, althans wenselijk maken.
Er moet op worden gelet dat in dit artikel, anders dan in het vorige, alleen sprake is van kerken van gereformeerde belijdenis zonder de toevoeging: en kerkregering. Grote betekenis zal aan de weglating van deze laatste clausule niet behoeven toegekend te worden. Vermoedelijk is men er — min of meer stilzwijgend — van uitgegaan, dat zover er in Nederland kerken van gereformeerde belijdenis in aanmerking komen om er betrekkingen mee te onderhouden, deze kerken ook een gereformeerde kerkregering kennen. Misschien moet ik mij nog wat meer genuanceerd uitdrukken. De kwestie van kerkregering wordt in dit verband als van ondergeschikte aard beschouwd. Allesbeslissend wordt het geacht, dat het bij de desbetreffende kerk wat betreft de gereformeerde belijdenis stipt in orde is.
Als regel geeft deze bepaling, dat met dergelijke kerken zoveel mogelijk betrekkingen worden onderhouden ter bevordering van het herstel der eenheid. Het is belangrijk, dat hier dit doel van de te onderhouden betrekkingen wordt genoemd en wel als het enige doel. Deze omstandigheid behoeft niet te verhinderen, dat de kerken met haar onderlinge betrekkingen ook andere doeleinden nastreven, doeleinden welke een meer zakelijk karakter vertonen en die ingegeven worden door het willen bereiken van een of ander gemeenschappelijk belang. De situatie in de huidige samenleving brengt met zich mede, dat de kerken zich niet van elkander afzijdig kunnen houden en om tal van redenen telkens weer als het ware genoopt worden contact te zoeken om gemeenschappelijk iets te gaan ondernemen. Wij zien zo iets meermalen gebeuren, nu eens bij een plaatselijke kerk, dan weer op classicaal of synodaal niveau. De vraag kan worden gesteld, of het niet nuttig ware geweest dat de kerkorde ook ten aanzien van dergelijke betrekkingen het een en ander had bepaald. Zelf ben ik geneigd deze vraag in bevestigende zin te beantwoorden, al moet tegelijk worden bedacht dat de kerkorde reeds verscheidene jaren geleden tot stand is gekomen en de ontwikkeling der dingen ook op kerkelijk gebied zich snel voltrekt, sneller dan men bij het opstellen van de herziene kerkorde heeft kunnen bevroeden. Hoe het zijn moge, het allervoornaamste bij het onderhouden van de hier bedoelde betrekkingen is en zal altijd moeten blijven het bevorderen van het herstel der eenheid.
Het is een verheugende zaak, dat die doelstelling met zovele woorden in de kerkorde staat opgenomen. Zij laat daarmee iets uitkomen van haar eigentijds
|456|
karakter. In de oude kerkorde was er geen plaats voor een dergelijke bepaling. Toen zij tot stand kwam, was er althans in een bepaald opzicht de eenheid, waarvan nu het herstel moet worden nagestreefd. Het is noodzakelijk dat dit herstel der eenheid in het centrum van de aandacht wordt geplaatst. Het ontbreken van die eenheid wordt zo als een betreurenswaardige en afkeurenswaardige zaak erkend en aangewezen. Allen in de kerk zijn verplicht op dezelfde wijze er over te denken en naar die zienswijze hun gedragingen in te richten. Het herstel der eenheid behoort aan ieder afzonderlijk en aan allen gezamenlijk als doelwit voor ogen te staan.
In het belang hiervan dienen met de zo even nader aangeduide kerken betrekkingen te worden onderhouden. Bedoeld zal zijn dat dergelijke betrekkingen, waar zij nog niet mochten zijn, ook worden aangeknoopt. Voor de volledigheid had dit element in de bepaling opgenomen moeten zijn. Ik merk dit op, omdat er in werkelijkheid door onze kerken momenteel nog niet met alle in aanmerking komende kerken betrekkingen gelijk bedoeld, worden onderhouden. Zij zijn daarin uit de aard der zaak mede afhankelijk van de bereidheid, welke in dat opzicht bij die andere kerken al dan niet aanwezig blijkt te zijn.
In de bepaling komen ook nog voor de tot dusver buiten bespreking gelaten woorden: zoveel mogelijk. De functie van deze woorden is in het verband niet geheel duidelijk. Er staat niet: zo mogelijk. In dat geval zouden wij kunnen denken aan de onmisbaarheid van de voorwaarde, dat er ook bij andere kerkformaties bereidheid is tot het onderhouden der bedoelde betrekkingen. Maar er wordt verlangd dat onze kerken het onderhouden der betrekkingen zoveel mogelijk zullen behartigen. Zij moeten er zich dus krachtig op toeleggen. Het moet haar niets te veel kosten om belemmeringen uit de weg te ruimen tot het bereiken van de beoogde betrekkingen. Indien dit de betekenis der gebezigde woorden is, en ik meen dat zij inderdaad zo moet worden verstaan, dan zal het duidelijk zijn dat onze kerken hier voor een ernstige taak worden gesteld. Niemand zal willen ontkennen dat zij op het bedoelde gebied een bepaalde werkzaamheid ontwikkelden. Maar of deze in overeenstemming is met het in de bepaling van de kerkorde geschetste beeld, waag ik te betwijfelen.