Artikel 52
1. De classis zal ieder jaar in een van haar bijeenkomsten ten minste twee van de meest ervaren en geschikte dienaren des Woords aanwijzen, om in alle kerken visitatie te verrichten. Zij kan naast deze dienaren des Woords een voor die taak bekwame ouderling aanwijzen.
2. De visitatoren zullen onderzoeken, of de ambtsdragers zowel persoonlijk als gezamenlijk hun taak getrouw vervullen, zich aan de zuivere leer houden, de bepalingen van de kerkorde en de overige besluiten der meerdere vergaderingen onderhouden en naar vermogen het hunne doen om met woord en daad de opbouw en de uitbreiding der gemeente te bevorderen. Voorts zullen zij nalatigen broederlijk vermanen, en allen met raad en daad bijstaan.
3. De visitatoren zullen van hun bevindingen schriftelijk rapport uitbrengen aan de classis.
Dit artikel bevat de voorziening in een uiterst belangrijke functie, welke de classis te vervullen heeft in de kerkelijke samenleving, een functie die zij uitvoert door middel van kerkvisitatoren. Deze functie vormt een gewichtig onderdeel van de taak der classis, gelijk deze in het tweede lid van het vorige artikel staat omschreven, wanneer gesproken wordt van het toezien daarop dat de kerken haar roeping en taak nakomen.
|200|
Ook uit de geschiedenis van de invoering van het instituut der kerkvisitatie blijkt het duidelijk, dat niet anders dan dit de strekking er van kan zijn. Aanvankelijk kenden in de zestiende eeuw de Nederlandse kerken dat instituut niet. Men meende het wederzijds toezicht van de kerken op elkander genoegzaam te kunnen uitoefenen in de bijeenkomsten van de classis zelf. De praktijk leerde vrij spoedig, dat het beoogde doel daarmede onvoldoende kon worden bereikt en dat men daarnaast andere middelen moest te baat nemen. Toen heeft men gegrepen naar het middel van de visitatie, dat elders in gebruik was, en dit trachten aan te passen bij de in Nederland bestaande behoeften alsook bij de eigenaardige structuur van de hier gevestigde kerk. De synode van ’s-Gravenhage (1586) heeft aan het bedoelde instituut in haar kerkorde voor het eerst een bescheiden plaats gegeven, nadat er al eerder in dezelfde richting door een deel der kerken aandrang was uitgeoefend. Zij maakte er evenwel nog geen voorschrift van voor alle classes. De synode van Dordrecht heeft daarna in 1619 de bepaling opgenomen, die de kerkvisitatie tot een normaal verschijnsel heeft gemaakt in de gang van het Gereformeerd kerkelijk leven.
Ik laat nu de geschiedenis verder rusten om mij te bepalen tot de uiteenzetting van het bedoelde instituut als zodanig en van zijn huidige werking. Ook op de vraag, of de consequentie er van eigenlijk niet met zich medebrengt de invoering van iets dergelijks bij de particuliere synode, ga ik niet in. Het is nu eenmaal feitelijk zo, dat wij in onze kerken een visitatie door of vanwege die synode niet kennen.
Iets nieuws heeft de herziene kerkorde met de visitatie vanwege de classis niet ingevoerd. Zij sluit zich, wat dit betreft alsook wat de nadere bepalingen ter zake betreft, in hoofdtrekken aan bij wat de oude kerkorde bepaalt in artikel 44. Dit artikel behoort tot de uitvoerigste van de oude kerkorde. Ik neem het hier niet in zijn geheel op, maar zal het in het vervolg in onderdelen ter sprake brengen en dan telkens gelegenheid vinden om te wijzen op punten van onderscheid met het bepaalde in de herziene kerkorde. Van een wezenlijk verschil is nergens sprake. Toch zal blijken dat de punten van verschil niet onbelangrijk zijn.
Het eerste lid handelt over de aanwijzing van visitatoren door de classis. De bepaling van de oude kerkorde in dat opzicht luidt als volgt: De classe zal ook enige harer dienaren, ten minste twee, van de oudste, ervarenste en geschiktste, autoriseren om in alle kerken, van de steden zowel als van het platteland, alle jaar visitatie te doen; en voorts: En iedere classe zal deze visitatoren mogen continueren in hunne bediening, zolang het haar zal goeddunken, ten ware dat de visitatoren zelven, om redenen van dewelke de classe oordelen zal, verzochten ontslagen te worden. Wij constateren dat de herziene kerkorde een aanmerkelijke verkorting heeft aangebracht. Deze verkorting is vooral verkregen, doordat er van wordt uitgegaan dat de classis ieder jaar visitatoren zal aanwijzen. Zij moet ieder jaar in een van haar bijeenkomsten — welke dit zal zijn, moet zij in haar
|201|
huishoudelijke regeling bepalen — de kerkvisitatoren benoemen. Omdat de aanwijzing dus jaar op jaar moet gebeuren, is het overbodig ten aanzien van een eventuele continuatie of verlenging van de bedoelde taak iets te bepalen. De noodzaak daartoe bestaat wel, wanneer men gelijk in de oude kerkorde gebeurt, de desbetreffende bepaling begint met een algemene aanwijzing van enkele predikanten als kerkvisitator of, juister gezegd, met hun autorisatie als zodanig. Door een dergelijke omschrijving wordt aan de visitatoren een min of meer zelfstandige positie verleend; dan wordt het ook onvermijdelijk een bepaling op te nemen ten aanzien van de duur der verleende autorisatie.
Het is nuttig daarbij even opzettelijk stil te staan. In de opzet van de oude kerkorde blijven de visitatoren, eenmaal aangewezen, in functie, tenzij de classis redenen meent te hebben hen door anderen te vervangen, dan wel zij zelf ontslag aanvragen en de classis de door hen aangevoerde redenen daartoe mocht billijken. Het valt niet te ontkennen, dat de met die regeling gegeven min of meer zelfstandige positie van visitatoren het gevaar inhoudt van het binnensluipen van een soort hiërarchische macht, die zij zichzelf zouden willen aanmatigen. Dit gevaar wordt radicaal afgesneden door de bepaling van de herziene kerkorde, dat de classis ieder jaar een aanwijzing moet doen. Daardoor is met de opzet in de oude kerkorde duidelijk gebroken. Van bepaalde zijde bestaat het streven, de Gereformeerde kerken wegens de herziening van de oude Dordtse kerkorde te beschuldigen van de neiging tot hiërarchie. In alle geval zal het ten aanzien van het hier behandelde artikel moeilijk, zo niet ondoenlijk, zijn een dergelijke beschuldiging vol te houden. Ik meen te hebben aangetoond, dat hier juist van het tegendeel moet worden gesproken.
De visitatoren worden ieder jaar aangewezen. Men zal er misschien op willen attenderen dat in de oude kerkorde bepaald wordt, dat zij alle jaar visitatie hebben te doen, en dat diezelfde bepaling in de herziene kerkorde ontbreekt. Ligt daarin wellicht de gedachte opgesloten, dat de classis de vrijheid bezit om niet ieder jaar de visitatie te doen geschieden? Naar mijn mening kan en mag men zulks in de bepaling der kerkorde niet lezen. Wanneer de classis ieder jaar personen aanwijst om dienst te doen als visitatoren, dan houdt dit tegelijk in, dat zij die taak als zodanig ook ieder jaar hebben te vervullen. Het zou zinledig zijn hen wel te benoemen voor een bepaalde taak, zonder daarbij de bedoeling te hebben, dat de desbetreffende taak ook in werkelijkheid ter hand wordt genomen en uitgevoerd. Slechts dan zou deze gevolgtrekking niet opgaan, wanneer er sprake was niet alleen van een gewone visitatie, die volgens besluit der classis algemeen in alle kerken wordt verricht, maar ook van een buitengewone visitatie, die in verband met bepaalde plotseling rijzende moeilijkheden incidenteel in een of andere kerk moet geschieden. In de praktijk kent men wel een dergelijk onderscheid. Dan zouden immers steeds visitatoren beschikbaar moeten zijn, ook indien in een bepaald jaar de algemene gewone visitatie niet werd uitgevoerd.
|202|
Maar al wordt in de praktijk meermalen met een dergelijk onderscheid gerekend, in het artikel van de kerkorde komt ter zake geen enkele bepaling voor. En daarom is het niet geoorloofd bij de uitlegging van dit artikel zich te beroepen op dat in de praktijk voorkomend onderscheid, terwijl de tekst van het artikel in zichzelf volkomen duidelijk is en geen enkele moeilijkheid oplevert.
Over de manier waarop de aanwijzing behoort te geschieden, spreekt de bepaling zich niet uit. Het is mogelijk dat de classis de visitatoren benoemt door middel van een stemming. Maar zij is niet aan dit middel gebonden. Het laat zich ook denken, dat de classis er de voorkeur aan geeft de aanwijzing te doen geschieden op voordracht van het moderamen of anderszins. Wat alleen niet geoorloofd is, hoewel men het soms in werkelijkheid zo wel heeft getracteerd, is dat alle predikanten beurtelings voor de bedoelde taak worden aangewezen. Want dan komt men in strijd met tekst en strekking van het bepaalde, zowel in de oude als in de herziene kerkorde. Men moet zich beperken tot de meest ervaren en geschikte dienaren des Woords. Deze omschrijving kan, hoe men haar ook keert of wendt, nooit dienen voor alle dienaren des Woords, die onder de classis ressorteren. Er wordt daardoor een bepaalde selectie gemaakt. In de oude kerkorde komt naast de genoemde termen ook nog de term oudste voor. Bij de herziening werd het niet noodzakelijk geacht die te handhaven. De leeftijd als zodanig kwalificeert iemand nog niet als ervaren en geschikt, en voorzover iemand mede door zijn ouderdom gekwalificeerd is, komt zulks reeds voldoende tot uitdrukking in het vereiste van ervaring en geschiktheid.
De classis heeft de vrijheid zelf het aantal der visitatoren vast te stellen. Dat zij die taak ten minste aan twee predikanten moet toevertrouwen, hangt samen met de algemene richtlijn dat niet één ambtsdrager alleen tot regering en leiding in de kerk wordt geroepen, maar die taak steeds in gemeenschap behoort te worden waargenomen. In de herziene kerkorde is een nieuw element ingevoerd door de bepaling, dat de classis naast de dienaren des Woords ook een ouderling als visitator kan aanwijzen. Het zal moeten blijken, of van deze mogelijkheid door de classis veel gebruik zal worden gemaakt en of er vele ouderlingen beschikbaar zullen zijn, die de nodige tijd kunnen geven voor het vervullen van deze taak. Het is inderdaad te hopen, dat de genoemde bepaling niet een dode wordt, doordat er in de praktijk geen gebruik van wordt gemaakt. Ouderlingen, die voor de bedoelde taak berekend zijn, kunnen naast predikanten een waardevolle bijdrage leveren bij een deugdelijke, krachtige en volledige uitvoering van de taak der visitatie.
Over deze taak handelt het tweede lid. Aan de omschrijving er van is hier, evenals in de oude kerkorde, veel zorg besteed. In de oude kerkorde wordt van de visitatoren verlangd, dat zij zullen toezien, „of de leraars, kerkeraden en schoolmeesters hun ambt getrouwelijk waarnemen, bij de zuiverheid der leer verblijven, de aangenomene orde in alles onderhouden, en de stichting der gemeente, mitsgaders der jonge jeugd, naar behoren, zoveel hun mogelijk
|203|
is, met woorden en werken bevorderen; teneinde zij diegenen, die nalatig in het een of ander bevonden worden, in tijds mogen broederlijk vermanen, en met raad en daad alles tot vrede, opbouwing en het meeste profijt der kerken en scholen helpen dirigeren”. Zakelijk keert al het daar bepaalde in de herziene kerkorde terug, zij het in wat gewijzigde bewoordingen en toch ook met enig verschil. Geheel weggelaten is de vermelding van schoolmeesters en van het profijt der scholen. Dit hangt samen met de geheel andere constellatie ten aanzien van de scholen, die wij tegenwoordig kennen in vergelijking met de toestand in de zeventiende eeuw. Ongetwijfeld hebben de kerken ook tegenwoordig nog belang bij het onderwijs, dat op de scholen wordt gegeven, en bij de wijze, waarop de schoolmeesters hun taak volbrengen. En dan valt te denken ook aan de enorme uitbreiding, die het schoolwezen sedert de zeventiende eeuw heeft ondergaan. Het spreekt daarom vanzelf, dat de visitatoren bij het vervullen van hun taak niet mogen verzuimen ook aan dat belang volle aandacht te schenken evenals aan allerlei belangen, die de kerken overigens hebben ten aanzien van het brede gemeenschapsleven, waarmede zij door tal van banden in betrekking staan. Maar de kerken dragen tegenwoordig geen rechtstreekse verantwoordelijkheid voor het schoolwezen. De schoolmeesters worden door haar niet benoemd en ontslagen en ook niet op haar advies of in overleg met haar aangesteld. Van een toezicht op hun onderwijs is in het algemeen geen sprake. Zodoende hebben de visitatoren in dat opzicht thans geen directe taak meer te vervullen, wanneer zij in de diverse kerken hun onderzoek gaan instellen.
In de oude kerkorde ontmoeten wij bij het desbetreffende artikel een terminologie, die enigermate afwijkt van de overigens in haar gebruikelijke spreekwijze. Er is namelijk sprake van een toezicht van visitatoren met betrekking tot leraars en kerkeraden. Met de leraars zullen toch wel niet anders bedoeld zijn dan de dienaren des Woords, zoals zij gewoonlijk staan aangeduid, of de predikanten, zoals zij een enkele maal ook heten. De leraars worden afzonderlijk vermeld, niet de ouderlingen en de diakenen. Behalve van leraars is er sprake van kerkeraden, waarin de bedoelde leraars toch ook zitting hebben. Ook moeten in de kerkeraad de diakenen mede inbegrepen worden geacht, terwijl anders veelal, wanneer de oude kerkorde hen mede bedoelt, gebruikt wordt de aanduiding van de kerkeraad met diakenen. De herziene kerkorde heeft met alle onduidelijkheid in het bedoelde opzicht gebroken, door te spreken van „de ambtsdragers zowel persoonlijk als gezamenlijk”. Alle categorieën zijn er bij betrokken; en niet alleen iedere ambtsdrager voor zich, maar evengoed allen gezamenlijk zoals zij in de kerkeraad, eventueel onderscheiden in brede en smalle kerkeraad, optreden en handelen.
Het onderzoek der visitatoren heeft betrekking op de waarneming van eens ieders taak door de diverse ambtsdragers. De verschillende aspecten, aan die waarneming verbonden, worden in hoofdzaak opgesomd. Het gaat over de getrouwheid waarmede de desbetreffende taak wordt vervuld; over het
|204|
volharden bij de zuivere leer der kerk; over het in acht nemen van de bepalingen van de kerkorde en van de overige besluiten der meerdere vergaderingen; over het zich naar vermogen inspannen ten behoeve van de opbouw en de uitbreiding der gemeente. Het zijn, met andere woorden, hoogst belangrijke zaken, die bij de visitatie aan de orde dienen te komen. Visitatoren zijn het, die moeten zorg dragen dat zij ook in werkelijkheid aan de orde komen.
De visitatoren hebben een uiterst verantwoordelijke taak te vervullen. In het licht hiervan zal het ook begrijpelijk zijn, waarom er ten aanzien van de aanwijzing der visitatoren zulk een selectieve bepaling in de kerkorde staat opgenomen, als wij gezien hebben. Deze personen worden geroepen om in een bepaalde zin toezicht te oefenen op mede-ambtsdragers en op de vervulling van hun taak door deze mede-ambtsdragers. Zal dit toezicht enigermate tot zijn recht komen, dan is het noodzakelijk dat de visitatoren de nodige wijsheid en ervaring bezitten en dat zij bij hun mede-ambtsdragers het onmisbare zedelijk gezag hebben. Wanneer het laatste ontbreekt, kunnen wij wel aannemen, dat de visitatie misschien niet geheel nutteloos is, maar toch aan haar eigenlijke doel en haar wezenlijk karakter niet zal beantwoorden. Ook ligt in de omschrijving van die taak een belangrijke vingerwijzing voor de wijze, waarop men de visitatie in de praktijk zal moeten uitvoeren. Over de wijze van inrichting er van behoef ik hier niet in bijzonderheden te treden. Het spreekt vanzelf, dat er in dat opzicht een aantal formaliteiten moeten worden geregeld, en dat het ook volstrekt niet onverschillig is, hoe men bij de vaststelling en de uitvoering van die formaliteiten te werk gaat. Maar ik mag aannemen, dat de classis in haar huishoudelijke regeling ter zake de nodige voorzieningen treft. Daarbij zal met plaatselijke omstandigheden rekening worden gehouden, zodat het volstrekt niet nodig is, dat de classicale regelingen in alle bijzonderheden met elkander overeenstemmen. Op bepaalde punten zal er echter wel gelijkheid zijn te verwachten. Om iets te noemen, altijd zal de gemeente tijdig in kennis gesteld moeten worden van de aangekondigde visitatie, en gelegenheid moeten ontvangen om eventuele bezwaren en opmerkingen, die in haar midden mochten zijn gerezen, aan de visitatoren voor te leggen. Ook zal geen van de ambtsdragers zich mogen onttrekken aan het toezicht, dat aan de visitatoren is opgedragen, zodat er een bepaalde regeling moet zijn voor het geval dat een of meer ambtsdragers verhinderd mochten zijn in de bijeenkomst waarin de visitatie wordt verricht, aanwezig te zijn. Maar al laat ik dergelijke bijzonderheden hier verder buiten bespreking, in een bepaald opzicht is het nuttig over de inrichting van de visitatie een algemene opmerking te maken.
Het is onjuist de visitatie te doen opgaan in het stellen en beantwoorden van een reeks van te voren opgestelde vragen. Natuurlijk bestaat er geen enkel bezwaar tegen, dat men zulk een reeks van vragen heeft, aan de hand waarvan de visitatoren in de samenkomst van de kerkeraad hun taak trachten te vervullen. Meermalen is er vanwege de classis zelf zorg gedragen voor de
|205|
aanwezigheid van een dergelijke lijst van vragen. Maar het zal toch geen uitvoerig betoog behoeven, dat het niet de bedoeling kan zijn te volstaan met een blote beantwoording van die vragen. Was dit de bedoeling, dan zouden de kerkeraden die vragen ook schriftelijk kunnen beantwoorden en zou men de aldus verkregen gegevens kunnen registreren in een door visitatoren op te stellen overzicht. Voor een goede uitvoering van het bedoelde overzicht en toezicht is het evenwel beslist noodzakelijk, dat de visitatoren zelf in de kerkeraad aanwezig zijn en op zelfstandige wijze, zij het met gebruikmaking van de opgestelde lijst van vragen, hun taak trachten te volbrengen. Zij hebben daarbij de volle vrijheid niet alleen om de bedoelde vaste vragen verder uit te werken en daarbij in nadere bijzonderheden te treden, maar ook om, in afwijking daarvan, andere punten te berde te brengen, die zij menen in het belang van de hun opgedragen taak te moeten noemen. Een ambtsdrager of kerkeraad heeft stellig niet het recht, met een beroep op de bekende lijst van vragen, te weigeren dergelijke door visitatoren gestelde bijzondere vragen te beantwoorden. Visitatoren hebben voor wat betreft de uitvoering van hun taak een eigen verantwoordelijkheid, die door een ambtsdrager of een kerkeraad zonder meer niet kan of mag worden aangetast.
Met het vorenstaande hangt het samen, dat de visitatoren de plicht hebben nalatige ambtsdragers of kerkeraden op broederlijke wijze te vermanen en te wijzen op hun ambtelijke roeping. Ook kunnen zij op allerlei manier voorlichting en raad verstrekken, in verband met moeilijkheden en kwesties, waarin kerkeraden gewikkeld mochten zijn. Veelal zal dit op verzoek van de kerkeraden zelf gebeuren, maar uit de aard der zaak hebben visitatoren ook het recht om zulks ongevraagd te doen, indien hun dit wenselijk mocht voorkomen in het belang van de desbetreffende kerk. De oude kerkorde spreekt terecht van een met raad en daad helpen dirigeren van alles tot vrede, opbouwing en het meeste profijt der kerken. De bepaling in de herziene kerkorde blijft in haar formulering heel wat soberder, misschien wel iets te sober, maar zij bedoelt het in de oude kerkorde tot uitdrukking gebrachte element stellig niet te weerspreken of te ontkennen. Visitatoren kunnen, door een beleidvolle gedragslijn, er toe bijdragen, dat dreigende conflicten tijdig worden opgelost en het ontstaan van wantoestanden wordt voorkomen.
Wat dit laatste punt betreft, kan een kerkeraad uit eigen beweging ook visitatoren te hulp roepen, buiten de normale orde om waarnaar het regelmatige bezoek door de classis is geregeld. Men spreekt dan wel van een buitengewone kerkvisitatie. Dit spreken behoeft geen bezwaar te ontmoeten, als men er maar niet mee bedoelt te zeggen dat visitatoren dan treden buiten hun gewone taak. Zij zijn integendeel in een dergelijk geval de aangewezen personen om een kerkeraad bij te staan en van advies te dienen. Indertijd heeft de synode van Assen (1926) bepaald, dat een verzoek voor het houden van een buitengewone kerkvisitatie behoort gericht te worden aan de classis, waaronder de desbetreffende kerk ressorteert. Ik zou dit dus willen
|206|
verstaan, dat iedere classis goed doet met in haar huishoudelijke regeling ter zake een bepaling op te nemen. Op die wijze kan men voorkomen een nodeloos uitstel ten aanzien van een eventuele aanvrage om een buitengewone kerkvisitatie.
Tenslotte bevat het derde lid van dit artikel nog een bepaling, waaraan de visitatoren zich hebben te houden. Zij moeten aan de classis een schriftelijk rapport uitbrengen van hun bevindingen. Deze bepaling treffen wij in de oude kerkorde niet aan, al is met dat nieuwe voorschrift de praktijk reeds lang in overeenstemming geweest. Het uitbrengen van een rapport is een vanzelfsprekende zaak, omdat visitatoren alleen in opdracht en met volmacht van de classis kunnen handelen. Het is evenwel ook wenselijk, dat dit rapport schriftelijk wordt ingediend. Deputaten moeten zwart op wit zetten wat zij hebben verricht en ervaren. Want het kan nodig zijn, dat naar aanleiding van hun rapport de classis geroepen wordt tot het nemen van bepaalde maatregelen, maatregelen waartoe de visitatoren zelf geen enkele bevoegdheid bezitten en waarvoor de classicale vergadering de verantwoordelijkheid zal moeten aanvaarden. Ook de kerk ten aanzien waarvan eventuele maatregelen moeten worden genomen, heeft er recht op ten volle ingelicht te worden over de gronden die tot een dergelijk optreden hebben geleid. Uit een en ander mag men afleiden, dat een goed-functionerende kerkvisitatie een wezensbelang vertegenwoordigt voor de kerken.