Artikel 137
Van de bepalingen der kerkorde zal men niet afwijken dan alleen onder bijzondere omstandigheden.

|479|

 

Afwijking van de kerkorde

De drie artikelen, die uit het hoofdstuk met de slotbepalingen nog toelichting behoeven, hebben betrekking op de formele kwestie van afwijking en wijziging van de kerkorde. De hierin behandelde stof komt overeen met de materie, welke in het laatste artikel der oude kerkorde wordt aangetroffen. Dit artikel luidt als volgt: Deze artikelen, de wettelijke ordening der Kerk aangaande, zijn alzo gesteld en aangenomen met gemeen accoord, dat zij (zo het profijt der Kerken anders vereiste) veranderd, vermeerderd of verminderd mogen en behoren te worden. Het zal nochtans geen bijzondere gemeente, classe of synode vrijstaan zulks te doen, maar zij zullen naarstigheid doen om die te onderhouden, tot dat anders van de generale of nationale synode verordend worde. Voor de huidige gebruikers munt de formulering van dit artikel niet uit door overgrote duidelijkheid, al kan er over de strekking moeilijk twijfel bestaan. Toch geeft de term „naarstigheid doen om die artikelen te onderhouden” aanleiding tot vragen, die beter kunnen worden vermeden. Vandaar dat bij de herziening een poging is ondernomen om zo duidelijk mogelijk aan te geven, hoe de kerken zich in de praktijk hebben te verhouden tot de kwestie van eventuele afwijking en wijziging van de kerkordelijke bepalingen. Deze duidelijkheid wordt mede gediend door de elementen, die daarbij ter sprake kunnen komen, te onderscheiden. Een bepaald aspect, dat in de oude kerkorde niet voorkomt, vinden wij nu opzettelijk toegevoegd en verwerkt in één der drie artikelen, te weten artikel 138.

Artikel 137 heeft uitsluitend betrekking op de kwestie van afwijking van de bepalingen, gelijk zij in de geldende kerkorde staan vastgelegd. De regel is dat afwijking niet geoorloofd is. Alle kerken evenals de ambtsdragers en de leden der kerk, voorzover zij er bij betrokken zijn, moeten zich houden aan de bepalingen der kerkorde. In de oude kerkorde wordt deze gedachte nog al breed omschreven. Het zal, gelijk daarin wordt gezegd, geen bijzondere gemeente, classe of synode vrijstaan de artikelen te veranderen, te vermeerderen of te verminderen. Deze moeten worden onderhouden. De overweging die hiertoe moet leiden, wordt met zovele woorden aangeduid, wanneer het desbetreffende artikel er aan herinnert, dat de bepalingen der kerkorde zijn gesteld en aangenomen met gemeen accoord. De kerken zelf zijn gemeenschappelijk overeengekomen om naar die orde te werk te gaan en zich te gedragen. Het artikel in de herziene kerkorde volstaat daarentegen met een korte uitspraak. Het zegt eenvoudigweg, dat men van de bepalingen der kerkorde niet zal afwijken, althans niet in het algemeen. 

Deze regel is zo voldoende vastgelegd. Er is geen enkele reden om in dit verband nog eens de grond te noemen, waarom de kerken en haar leden zich aan deze regel behoren te houden. Zulks volgt zonder meer uit heel de opzet van de kerkorde en uit de functie, die zij in het leven der kerk moet vervullen. Ik kan hiervoor verwijzen naar artikel één. Daar wordt over haar inhoud gezegd, dat zij regelen bevat voor het leven en werken van de

|480|

kerk, waartoe zij naar de Heilige Schrift en haar belijdenis geroepen is. En dat het de taak van de generale synode is de kerkorde vast te stellen, wordt met zovele woorden in een van de artikelen uitgesproken. In het licht van een en ander spreekt het daarom vanzelf, dat de bepalingen der kerkorde moeten worden nagekomen.

Een nadere aanwijzing van de instanties en personen, die tot het inachtnemen van die bepalingen verplicht zijn, is overbodig te achten. De kerkorde geldt voor allen, die tot de kerken als leden behoren en die in haar midden een bepaalde verantwoordelijke positie vervullen. Vandaar dat de bepaling kan volstaan met een algemene aanduiding: men zal niet afwijken. Misschien zou dit „men” vervangen kunnen worden door een meer persoonlijke aanduiding. Dan zou het geformuleerd kunnen worden als volgt: geen vergadering noch ambtsdrager noch iemand anders zal afwijken van de bepalingen der kerkorde.

Een orde is er nu eenmaal om te worden nagekomen en opgevolgd. Een te zware last wordt hiermee aan niemand opgelegd. Want de bedoelde kerkorde beperkt zich tot een aantal algemene richtlijnen en verliest zich niet in een groot aantal bijzonderheden en detailkwesties. Binnen het kader van haar bepalingen bestaat er voldoende, zelfs grote ruimte om met plaatselijke situaties en behoeften rekening te houden en hiernaar die bepalingen uit te werken en te verbijzonderen. Onze kerkorde is niet een uitvoerig wetboek, dat alles tot in de kleinste bijzonderheden naar één vast model wil hebben geregeld. Zij draagt een summier karakter en tracht zoveel mogelijk de vrijheid intact te laten om naar bevind van zaken nuanceringen aan te brengen en de ontwikkeling van het leven te dienen.

Een strafbepaling voor degenen die zich schuldig maken aan afwijking van de kerkordelijke bepalingen, kent de kerkorde niet. Een grond voor tuchtoefening levert zulk een formele daad van afwijking niet op. In dit opzicht moet er ten opzichte van elkander een goed vertrouwen heersen. Alleen is het nuttig dat de kerkelijke vergaderingen en ambtsdragers ter zake op elkander in broederlijke geest toezien. Er wordt soms ook navraag naar gedaan, zoals in het bijzonder bij de visitatie. Daarom is het van belang, dat aan het regelmatig verrichten van de kerkvisitatie de hand wordt gehouden. 

Al behoort in het algemeen aan de bepalingen der kerkorde de hand te worden gehouden, het zou onjuist zijn van de kerken te willen verlangen, dat zulks onder alle omstandigheden streng wordt doorgevoerd. In de bepaling staat, dat men onder bijzondere omstandigheden zal mogen afwijken. In de oude kerkorde kan men iets van gelijke aard niet duidelijk lezen. Toch schijnt hetzelfde te mogen worden afgeleid uit de aanwijzing dat de kerken naarstigheid moeten doen om de bepalingen te onderhouden. Rutgers heeft zich althans in die zin uitgesproken bij de toelichting van het bedoelde artikel der oude kerkorde. Hij ziet in de aangehaalde woorden namelijk een opzettelijk aangebrachte tegenstelling met het verplicht zijn wetten geheel te onderhouden. Er wordt hier volgens hem niet voorgeschreven een strenge,

|481|

slaafse, letterlijke opvolging van alle bepalingen. In de bepaling dat de kerken naarstigheid zullen doen ligt opgesloten, dat de mogelijkheid wordt opengelaten nu en dan enigszins van de bedoelde bepalingen af te wijken.

Hoe men nu ook moge denken over deze verklaring, in ieder geval is de legitimiteit van het afwijken van kerkordelijke bepalingen in de herziene kerkorde duidelijker tot uitdrukking gebracht. Hier kan dienomtrent geen enkele misvatting meer ontstaan. In het licht hiervan behoeft een onder bepaalde omstandigheden uitgevoerde afwijking van de kerkorde geen enkele verontschuldiging. Een kerkelijke vergadering en een ambtsdrager is er toe gerechtigd, mits zij zulks op goede gronden weten te verantwoorden.

De bepaling geeft aan, dat afwijking mag geschieden onder bijzondere omstandigheden. Deze uitdrukking is op zichzelf weinigzeggend. Wanneer kan iemand terecht verklaren, dat er bijzondere omstandigheden zijn, die afwijking geoorloofd en noodzakelijk maken. Het is niet mogelijk ter zake vaste regelen op te stellen. Juist omdat het betreft uitzonderingsgevallen en ongewone situaties kan de kerkorde geen voorzieningen treffen, maar moet het aan de praktijk worden overgelaten, in hoeverre afwijking van de gewone bepalingen niet kan worden vermeden en op welke wijze de afwijkende oplossing uitkomst kan brengen.

Het moeten, gelijk de onderhavige bepaling zegt, bijzondere omstandigheden zijn. De instantie die tot afwijking van de kerkorde besluit, moet in staat zijn die bijzondere omstandigheden te noemen en de grond aan te geven, waarom deze omstandigheden een opvolgen van de gewone bepalingen niet gedogen. Men moet zich ter zake tegenover derden weten te verantwoorden, en met name tegenover de kerkelijke instanties, die opzicht oefenen. Ja, soms zal het van belang en geraden zijn, dat een dergelijke verantwoording ongevraagd wordt afgelegd.

Het is niet zo, dat afwijking van de diverse bepalingen der kerkorde willekeurig kan geschieden, omdat iemand het onaangenaam en lastig zou vinden om stipt en precies er de hand aan te houden. Van de hier bedoelde bijzondere omstandigheden mag ieder niet maken wat hem in de zin valt of hem gelegen uitkomt. Het zal altijd zo moeten blijven, dat ieder er op uit is de goede orde te dienen en het welzijn van de kerk na te streven, ook als hij meent te moeten besluiten op een gegeven ogenblik van een bepaling af te wijken en anders te handelen dan uit het bepaalde zou moeten volgen.

Er moet nog op iets anders worden gewezen. De hier bedoelde mogelijke afwijking strekt zich in werkelijkheid niet uit over alle in de kerkorde voorkomende bepalingen. Wanneer bijvoorbeeld artikel 71 bepaalt, dat in de kerkdiensten het Woord zal worden bediend door de Heilige Schrift te verklaren en toe te passen, laat een dergelijke bepaling geen afwijking toe. Als iemand een kerkdienst zou gebruiken om daarin niet het Woord te bedienen, maar om

|482|

een gedeelte uit een roman voor te lezen, maakt hij zich schuldig aan een ontoelaatbare afwijking. Rechtstreekse aanwijzingen van de Bijbel en bepalingen die onmiddellijk berusten op een gebod des Heren, moeten gelden als normen, waar wij nooit onder uit kunnen, op gelegen noch ongelegen tijdstippen. De mogelijke afwijkingen, waarvan hier sprake is, hebben uitsluitend betrekking op bepalingen, welke afkomstig zijn van de kerken zelf en die de praktijk van het kerkelijk leven raken.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 137