Artikel 11
1. Zolang een dienaar des Woords aan zijn gemeente verbonden is, zal deze in het onderhoud van hem en zijn gezin voorzien en zich van deze plicht

|73|

niet ontslagen mogen rekenen, indien hij wegens ziekte of om een andere reden zijn werk tijdelijk niet kan verrichten.
2. Indien anderen dan de kerkeraad van de gemeente, waaraan een dienaar des Woords verbonden is, mede de verantwoordelijkheid dragen voor de werkzaamheden, welke hem opgedragen zijn, kan met zijn bewilliging, geheel of gedeeltelijk, op een andere dan de in lid 1 bedoelde wijze in het onderhoud van hem en zijn gezin worden voorzien.

 

Het levensonderhoud van de predikant

In dit en het volgende artikel vinden wij de stof bijeengebracht die in de oude kerkorde door artikel 11 wordt bestreken. Dit artikel waaraan onze kerken gewoon waren de zorg voor hulpbehoevende kerken vast te knopen, is aanmerkelijk korter. Het luidt als volgt: Aan de andere zijde zal de kerkeraad, als representerende de gemeente, ook gehouden zijn haar dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen, en hen niet uit hun dienst te ontslaan zonder kennis en approbatie van de classe en van deputaten der particuliere synode.

De dienaar des Woords heeft ten opzichte van de gemeente aan welke hij verbonden is, een bepaalde roeping te vervullen. Van zijn taak wordt in artikel negen een omschrijving gegeven. De gemeente mag er van uitgaan, dat hij zich zal inspannen deze taak naar beste vermogen na te komen. Zij mag dit beschouwen als een verplichting, die de dienaar des Woords tegenover haar heeft. Parallel hiermede loopt nu een verplichting, welke de gemeente tegenover hem heeft. Deze wordt hier summier omschreven. Het is de plicht der gemeente, in het onderhoud van haar predikant en diens gezin te voorzien. Wij hebben hier een regel, die op duidelijke uitspraken van de Heilige Schrift steunt. Herinnerd zij aan de uitspraak van de apostel, dat volgens de regel des Heren de verkondigers van het evangelie ook van het evangelie moeten leven. Geen andere instantie dan de kerk zelf kan daarvoor verantwoordelijk worden gesteld.

Het is principieel onjuist, de bedoelde verplichting aan de Staat te willen opleggen. Het kan onder bepaalde omstandigheden wel eens gebeuren, dat vanwege de Staat aan de kerk gelden beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de verzorging harer predikanten. Dit is in het verleden gebeurd, toen de Staat zich kerkelijke goederen had toegeëigend en daarna de inkomsten daaruit, althans voor een deel, aan de kerk uitkeerde. In een dergelijk geval kan men op goede gronden volhouden, dat de kerk op een dergelijke uitkering rechten heeft. Ook kan men het zich voorstellen, dat de Staat aan de kerk hulp verleent bij het invorderen van de bijdragen, welke haar leden aan de kerk verschuldigd zijn. In sommige landen gaat men op die wijze te werk en spreekt men wel van kerkelijke belastingen. Het is een gelukkige omstandigheid, dat een situatie van die aard in Nederland niet voorkomt. Maar hoeveel bezwaar er ook tegen bestaat, men kan toch

|74|

nooit volhouden, dat het onder alle omstandigheden bepaald ongeoorloofd zou zijn aldus te werk te gaan. Het blijft ook dan altijd nog iets anders dan de Staat te beschouwen als de verantwoordelijke instantie, die als zodanig verplicht is in het onderhoud der predikanten te voorzien.

Voor deze taak is en blijft uitsluitend de kerk verantwoordelijk. Deze verplichting rust bepaaldelijk op de plaatselijke gemeente, die de predikant heeft beroepen en aan welke deze voor het vervullen van zijn taak is verbonden. Het is goed, dat deze verplichting zo stellig mogelijk in de kerkorde staat uitgedrukt. Opzettelijk wordt bepaald, dat een gemeente zich van haar plicht in dit opzicht niet ontslagen mag achten, indien de predikant genoodzaakt is zijn werk tijdelijk te onderbreken. Natuurlijk moeten er voor een dergelijke onderbreking goede en wettige redenen zijn. Als zodanig wordt ziekte in het bijzonder genoemd. De vraag kan rijzen, wanneer men moet aannemen dat er een goede en wettige reden aanwezig is. Wie zal dit hebben uit te maken? Uit de aard der zaak kan zo iets niet door de dienaar des Woords zelf worden beslist. Meermalen zullen de omstandigheden zelf over de wettigheid geen twijfel overlaten. Zij zal aan een ieder die zien wil, in het oog springen. Maar als er verschil van mening over ontstaat, zullen de kerkelijke vergaderingen er over hebben te beslissen. Haar uitspraken in dezen zullen op dezelfde wijze als al haar overige beslissingen onderworpen zijn aan het appèl.

De kerkelijke vergaderingen zullen eveneens hebben te beslissen, of er soms een niet-wettige reden in het spel is geweest. In dat geval vervalt dan de verplichting van de gemeente tegenover haar predikant, omdat hij van zijn kant in het nakomen van zijn taak blijkt te zijn tekortgeschoten. Dit brengt nog niet met zich mede, dat de verplichtingen van de gemeente tegenover hem als mens en christen alsook tegenover zijn gezin in alle opzichten zouden ophouden te bestaan. Maar dan moet de zaak uit een ander gezichtspunt worden bekeken. Het is echter niet nodig dieper op die kwestie in te gaan. Want dat zij ooit in een dergelijk stadium zich werkelijk zal voordoen, is zeer onwaarschijnlijk.

Volgens het bepaalde in dit artikel is de vaststelling van het predikantstraktement een aangelegenheid van de plaatselijke kerk. Het is evenwel zo, dat ter zake door de synode bepaalde adviezen en richtlijnen zijn en worden verstrekt. De kerken kunnen niet worden gedwongen zich daaraan in alle opzichten te houden. Op gronden van redelijkheid moeten zij bereidheid tonen zich overeenkomstig die adviezen te gedragen en die richtlijnen in acht te nemen. En voor het geval deze bereidheid niet al te groot mocht zijn, worden zij er door allerlei bijkomende omstandigheden haast wel toe genoopt. Het getuigt van een onjuist beleid, wanneer een kerkeraad zou besluiten, enkel uit overweging dat het predikantstraktement, naar de synodale maatstaven vastgesteld, hem te hoog uitkomt, in de dienst des Woords te voorzien door middel van andere personen dan die voldoen aan de in de kerkorde gestelde eisen.

|75|

Uitkering van een traktement in geld is de thans gebruikelijke weg. Op zichzelf is het mogelijk ook op andere wijze aan de verplichting ten opzichte van de predikant te voldoen. In het verleden kwamen meermalen bepaalde voorzieningen in natura voor. Voorzover een dergelijke methode, althans als gedeeltelijke nakoming van de bedoelde verplichting, nog mocht voorkomen, kan bij de vaststelling van het traktement natuurlijk met die omstandigheid worden gerekend.

Het tweede lid van het onderhavige artikel vereist weinig toelichting. Het heeft betrekking op gevallen dat een predikant wel aan een bepaalde kerk is verbonden, maar zijn werk verricht in opdracht mede van andere instanties, hetzij in hetzij buiten de kerk. Zelfs kan het gebeuren dat hij enkel in formele zin is verbonden aan die kerk en zijn eigenlijke taak vervult geheel onder verantwoordelijkheid van een aantal kerken die met elkander voor een bepaald doel samenwerken en hem met het oog daarop een opdracht hebben verstrekt. Men kan in een dergelijk geval bezwaarlijk zeggen, dat de verplichting om in het onderhoud van hem en zijn gezin te voorzien, geheel op de kerk rust waaraan hij als predikant is verbonden. Dan moet de bedoelde verplichting worden geregeld in overeenstemming met de bijzondere positie voortvloeiende uit de hem verleende opdracht. Een dergelijke regeling kan echter alleen tot stand komen met zijn eigen bewilliging.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 11