|95|
Artikel 20
1. Voor de opleiding tot de dienst des Woords onderhouden de kerken gezamenlijk een Theologische Hogeschool.
2. Voor de verzorging van deze Hogeschool zal de generale synode een aantal deputaten benoemen en wel één uit elk van de in haar bijeenkomende particuliere synoden in Nederland, zulks op voordracht van deze synoden. Zij worden curatoren genoemd.
3. Alles wat betrekking heeft op de inrichting en leiding van deze Hogeschool, wordt geregeld in een afzonderlijk reglement en in de overige door de generale synode vastgestelde bepalingen.
Met dit artikel vangt een nieuwe afdeling aan, welke betrekking heeft op de opleiding tot de dienst des Woords. Drie artikelen houden zich met dit onderwerp bezig, te weten de artikelen 20, 21 en 22.
Voor een belangrijk gedeelte komt deze stof hier voor het eerst in de kerkorde voor. In de oude kerkorde vinden wij alleen voor artikel 22 een analogie. Het negentiende artikel daarvan luidt namelijk: De gemeenten zullen, voor zoveel nodig, arbeiden, dat er studenten in de theologie zijn, die door haar onderhouden worden. Aan dit artikel is in de herziene kerkorde enige uitbreiding gegeven. En al het overige, dat wat in de artikelen 20 en 21 wordt bepaald, is geheel nieuw. Nieuw namelijk niet als een in feite aanwezige aangelegenheid maar als bepaling in de kerkorde. Het is ook begrijpelijk, dat een dergelijke bepaling in de oude kerkorde niet kon voorkomen. Bij haar opstelling was de situatie nog een geheel andere dan die, waarin wij verkeren. Toentertijd was er nog geen school der kerken en evenmin een Vrije Universiteit. De opleiding der theologische studenten geschiedde aan de universiteiten, door de Overheid in het leven geroepen, hier te lande en niet zelden, althans voor een deel, aan universiteiten in andere landen. Ondanks de reeds tientallen jaren gewijzigde toestanden in dat opzicht heeft men vroeger geen aanleiding gevonden aan de desbetreffende aangelegenheid in de kerkorde een plaats te geven. Wel waren er natuurlijk ter zake door de generale synoden bepaalde regelingen getroffen en overeenkomsten aangegaan. Maar men heeft het niet nodig geacht er eveneens in de kerkorde aandacht aan te schenken. Dit is thans voor het eerst gebeurd. Het spreekt eigenlijk vanzelf, dat een belangrijke zaak als de onderhavige in de kerkorde niet onvermeld mocht blijven.
Gelijk gezegd, iets zakelijk nieuws staat in deze artikelen niet verwerkt. De Theologische Hogeschool en de Vrije Universiteit met haar faculteit der godgeleerdheid zijn bekende en vertrouwde zaken. Een uitvoerige toelichting
|96|
vereisen de hier voorkomende bepalingen daarom niet.
Artikel achttien [twintig] handelt over de Theologische Hogeschool. Zij is de school der kerken, welke van de kerken rechtstreeks uitgaat en door haar wordt onderhouden.1 Niet een deel der kerken slechts is voor haar verantwoordelijk en laat zich met haar in, terwijl een ander deel van de kerken haar links zou laten liggen. Terecht bepaalt het eerste lid, dat zij wordt onderhouden door de kerken gezamenlijk. Alle kerken over het gehele land willen zich achter haar stellen om haar te maken tot een instelling, geschikt voor de opleiding tot de dienst des Woords.
Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is mede hierin tot uitdrukking gebracht, dat de verzorging van de Hogeschool in handen is gelegd van vertegenwoordigers uit alle particuliere synoden in Nederland. De kerken van Bentheim en Oost-Friesland, die wel deel uitmaken van het kerkverband, maar die niet tot Nederland behoren, staan buiten de bedoelde verzorging. Dit is een historische situatie. Voor de kerken van Bentheim en Oost-Friesland heeft men vroeger de mogelijkheid van een opleiding langs andere weg willen openhouden. Men heeft haar in dat opzicht niet willen binden. De kerken in Nederland daarentegen zijn via haar particuliere synoden direct betrokken bij het in stand houden van de Theologische Hogeschool. De mannen, die daarvoor worden aangewezen en die blijkbaar niet noodzakelijkerwijze predikanten behoeven te zijn, al is dit in feite veelal wel het geval, dragen de naam van curatoren. Hun aanwijzing geschiedt, volgens het bepaalde in lid twee, door de generale synode, zij het op voordracht van de respectieve particuliere synoden. Er is wel eens verschil geweest over de vraag, of daarbij moet worden gedacht aan een bindende voordracht. De formulering van de bepaling wijst er op dat zulks wel het geval moet worden geacht. Er wordt echter niet bepaald, of de voordracht slechts één dan wel meer namen moet bevatten, zodat in het laatste geval de synode zou kunnen kiezen. De taak, die deze curatoren hebben te vervullen, is niet een sinecure. Er komt bij het instandhouden en leiden van een dergelijke Hogeschool heel wat kijken. Het spreekt vanzelf, dat ook degenen, die aan de Hogeschool doceren, de hoogleraren dus, moeten weten, waaraan zij zich hebben te houden bij het geven van hun onderwijs, en aan de andere kant evenzeer, waarop zij kunnen rekenen bij het volbrengen van de hun opgedragen taak. Alles wat betrekking heeft op die aangelegenheden, op heel de inrichting en de leiding der Hogeschool, staat in een afzonderlijke regeling uitvoerig omschreven. Van tijd tot tijd voegen de generale synoden, al naar de omstandigheden zulks vereisen, aan die algemene regel bijzondere bepalingen toe. Het zal duidelijk zijn, dat, hoe onmisbaar dit reglement en die bepalingen ook mogen zijn, daaraan in de kerkorde geen plaats kan worden gegeven. De kerkorde volstaat, en dit gebeurt in het derde lid van het onderhavige artikel, met een verwijzing naar dat reglement en die synodale bepalingen.
1 Sedert 1970 ontvangt de Theologische Hogeschool van de Overheid een zeer ruime subsidie.