Artikel 61
1. Het oordeel over de vraag, of het nodig is de generale synode te doen samenkomen binnen de twee jaren, zal staan aan de particuliere synode, tot welke de samenroepende kerk behoort.
2. De samenroepende kerk is evenwel tot samenroeping verplicht, indien het verzoek daartoe ingediend wordt ten minste door vijf classes, welke behoren ten minste tot twee particuliere synoden, of door een deputaatschap, dat daartoe door de synode gemachtigd is.

 

Een buitengewone generale synode

Het eerste punt dat bij dit artikel bespreking behoeft, raakt het woord „ordinaarlijk”, dat in artikel 50 van de oude kerkorde voorkomt en naar aanleiding waarvan indertijd enig verschil van gevoelen is gerezen. Door de opname van de bepaling, voorkomende in het derde lid van artikel 60, is dat verschil van gevoelen afgesneden. De kwestie die indertijd in geding was, betrof de vraag, of het wel geoorloofd is aan een synode haar zittingen uit te strekken over een langere periode dan die toen als regel gold, te weten van drie jaar. Degenen die daartegen bezwaar hadden, betoogden onder meer dat de generale synode ordinaarlijk alle drie jaren behoorde gehouden te worden en dat wanneer een bepaalde synode met haar zittingen een langere periode dan drie jaren voor zich in beslag nam, zij daarmede verhinderde het samenkomen van de nieuwe synode, welke immers naar de goede regel drie jaren na de vorige had moeten worden bijeengeroepen. Anderen hebben daartegenover trachten te betogen, dat het woord

|223|

„ordinaarlijk” niet slechts zou bedoelen de mogelijkheid te bieden een kortere tijdsduur dan drie jaren te nemen, maar eveneens voor verlenging van die tijdsduur ruimte zou laten. Door de synode van Utrecht (1943) is een uitspraak in die zin zelfs in haar overwegingen opgenomen.

Naar mijn mening valt een dergelijke uitlegging van het bedoelde woord moeilijk op goede gronden te handhaven. In het onderhavige geschil heeft men van beide kanten zich ten onrechte op dat woord beroepen. Over de kwestie, of een synode het recht heeft haar zittingen langer dan gedurende drie jaren uit te strekken, kan men, levende onder de oude kerkorde, van standpunt verschillen. Naar mijn overtuiging was het ten volle verantwoord, dat de synode van Sneek (1939) in de bedoelde zin te werk ging. Hoe men echter ook over dat zakelijk geschilpunt moge denken, het woord „ordinaarlijk” heeft er niets mede van doen.

Dit woord is in de zestiende eeuw, want uit die tijd dateert de desbetreffende bepaling reeds, om geheel andere redenen in artikel 50 van de kerkorde opgenomen. Men was toen afhankelijk van de medewerking der Overheid en deze toonde zich telkens weinig toeschietelijk in het toestaan van het bijeenroepen der synode. De kerken mochten daarom al bepalen dat de synode alle drie jaren zou samenkomen, zij konden aan een dergelijke bepaling toch niet de hand houden, indien de Overheid in de uitvoering er van weigerde te bewilligen. Om die reden was het nuttig in de bewuste bepaling in te voegen het woord „ordinaarlijk”.

Het zal duidelijk zijn, dat deze reden thans is vervallen. De kerken zijn in het huidige bestel volkomen vrij haar synoden te doen bijeenkomen. Nu zou men nog kunnen opmerken, dat omstandigheden van allerlei aard kunnen intreden, waardoor op een gegeven ogenblik het samenroepen van een synode zou moeten worden opgeschort en zij dus niet op het voorgeschreven tijdstip kan bijeenkomen. Maar dergelijke omstandigheden kunnen zich doen gelden niet enkel ten aanzien van het punt, dat ons hier bezig houdt. In tal van opzichten kunnen bijzondere omstandigheden van invloed zijn op de gang van zaken. Zo beschouwd, zou men dan wel in tal van artikelen der kerkorde het woord „ordinaarlijk” of een soortgelijke term kunnen opnemen. Het spreekt evenwel, dunkt mij, vanzelf dat dit weinig zin heeft. Er is dan veel eerder reden in de kerkorde aan een op dergelijke bijzondere omstandigheden betrekking hebbende algemene bepaling plaats te verlenen. In dit opzicht zij verwezen naar de laatste artikelen van de herziene kerkorde.

Artikel 50 van de oude kerkorde schenkt uitvoerig aandacht aan de kwestie van de bijeenroeping der synode; daarbij speelt het eventueel bijeenroepen van een vervroegde synode een voorname rol. Ook in de herziene kerkorde viel aan een voorziening op dat punt niet te ontkomen. Ik merk alleen op, dat nu de synode niet om de drie, doch de twee jaar bijeenkomt, de urgentie van een dergelijke bepaling minder groot kan worden geacht.

De getroffen regeling sluit zich in hoofdtrekken aan bij de bepaling van

|224|

de oude kerkorde, maar verschilt in een enkel opzicht er toch in niet onbelangrijke mate van. De beslissende instantie is namelijk niet meer de kerk die last heeft om de tijd en de plaats der generale synode aan te wijzen of, kort gezegd, de samenroepende kerk, maar de particuliere synode waarvan deze kerk deel uitmaakt. Wel was vroeger ook voorgeschreven dat die kerk had te handelen met advies of onder goedkeuring van haar particuliere synode, en in zoverre was zij dus gebonden, maar zij was het niettemin die de definitieve beslissing moest nemen. De huidige regeling is meer in overeenstemming met de bestaande situatie en praktijk. Want de samenroepende kerk heeft weinig anders te doen dan uitvoering te geven aan de ter zake vastgestelde bepalingen of genomen besluiten. Ook de tijd en de plaats van de te houden synode zijn reeds van te voren vastgelegd. Ook zou ik er nog op kunnen attenderen, dat de regeling ten behoeve van de generale synode organisatorisch geacht moet worden toe te komen aan de particuliere synode, binnen welker ressort de desbetreffende generale synode gaat bijeenkomen. De samenroepende kerk vervult haar taak in dit opzicht eigenlijk alleen ten behoeve van die particuliere synode. En zo is het alleszins passend, dat de desbetreffende particuliere synode de beslissingen moet nemen ten aanzien van het bijeenkomen der generale synode, en dat zulks niet gebeurt door een of andere kerkeraad op eigen gezag.

Er valt nog een ander verschilpunt met de bepaling in de oude kerkorde te memoreren. Dit laat zich constateren bij de procedure, welke moet worden gevolgd, indien een vervroegd samenroepen van de synode wenselijk wordt geoordeeld. Bij de vroegere regeling was het zo, dat het verzoek daartoe op zijn minst van twee particuliere synoden diende uit te gaan. In deze voorwaarde heeft de herziene kerkorde een wijziging aangebracht door te spreken van ten minste vijf classes, welke behoren weer ten minste tot twee particuliere synoden. Het voordeel van deze nieuwe regeling is, dat het niet meer noodzakelijk is de samenkomst van particuliere synoden af te wachten voor het uitlokken van een beslissing in de aangegeven zin. Reeds de classicale vergaderingen, welke veel vaker plegen bij elkander te komen dan de particuliere synode, worden in dat opzicht bevoegd geacht. Het aantal classicale vergaderingen dat daartoe is vereist, heeft men gesteld op vijf. Uit de aard der zaak is dit aantal min of meer willekeurig. Men kan alleen zeggen dat het groot genoeg is om enigermate een waarborg te hebben dat het verzoek tot het houden van een vervroegde synode in een vrij brede kring van kerken weerklank ontmoet. Ten minste binnen twee particuliere synoden, want de classes mogen niet zijn genomen uit slechts één particuliere synode, moet die behoefte worden gevoeld en uitgesproken.

Voorts wordt er nog een instantie vermeld, aan welke de kerkorde in het bedoelde opzicht invloed heeft toegekend. Dit is een deputaatschap, dat ter zake vanwege de generale synode een uitdrukkelijke machtiging heeft ontvangen. Zo iets gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Als voorbeeld noem ik de curatoren van de Theologische Hogeschool. Wanneer er een vacature

|225|

in het college van hoogleraren zou wezen, en het nog geruime tijd duurt dat de generale synode zal worden samengeroepen, kan het nodig zijn voor dit doel een buitengewone synode te doen bijeenkomen of de gewone synode eerder dan normaal te doen samenroepen. Hebben de curatoren nu in die zin een bepaalde machtiging ontvangen, dan kunnen zij zich rechtstreeks tot de samenroepende kerk richten, zonder genoodzaakt te zijn vooraf bij een aantal particuliere synoden of classes daartoe aan te dringen.

In de hier genoemde gevallen is de samenroepende kerk verplicht over te gaan tot het samenroepen van een vervroegde synode. Zij behoeft een dergelijk verzoek dan niet eerst voor te leggen aan haar particuliere synode. Wel heeft zulks natuurlijk te gebeuren onder andere dan de vermelde omstandigheden. In dat geval zal de samenroepende kerk zich hebben te voegen naar de uitspraak van haar particuliere synode, welke door haar moet worden geraadpleegd. De particuliere synode zal dan het desbetreffende verzoek op eigen merites hebben te beoordelen. Nadere voorschriften geeft de kerkorde daarvoor niet. Deze kunnen nu eenmaal voor buitengewone gevallen niet op afdoende wijze worden opgesteld. Men moet hier alles laten aankomen op het verantwoordelijkheidsbesef van de particuliere synode, aan welke de definitieve beslissing staat.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 61