|332|

Artikel 97
1. De kerken, aan welke de verschillende zendingsterreinen zijn toevertrouwd, kunnen ter bespreking en afdoening van zaken, waarbij zij gezamenlijk betrokken zijn, een raad van samenwerking instellen overeenkomstig een door haar op te maken accoord, welk accoord de goedkeuring van de generale synode behoeft.
2. In deze raad zullen ten minste twee van de deputaten der generale synode voor de zending met adviserende stem zitting hebben.

 

De raad van samenwerking

In dit artikel is sprake van een bepaalde samenwerking, waartoe kerken hier te lande overgaan in het belang van de zendingsarbeid, waarvoor zij elk afzonderlijk zich inspannen. Hierbij wordt uitgegaan van de omstandigheid, dat de respectieve kerken een zendingsterrein toegewezen hebben gekregen, zoals in artikel 95 staat aangegeven, en dat elk van die kerken of kerkengroepen in eerste instantie voor dat bepaalde haar toegewezen terrein de directe verantwoordelijkheid draagt.

Op zichzelf zou het denkbaar zijn, dat elke kerk of kerkengroep haar aangelegenheden met betrekking tot de zendingsarbeid geheel zelfstandig regelt en afdoet. Sommigen beschouwen dat als een ideaal dat moet worden nagestreefd. Maar de ervaring heeft geleerd, dat er alles voor pleit dat die kerken elkander telkens raadplegen en meermalen bepaalde zaken gezamenlijk ter hand nemen en trachten af te wikkelen. Zo iets kan natuurlijk incidenteel gebeuren. Er behoeft echter geen enkel bezwaar tegen te zijn, dat indien zo iets wenselijk wordt geacht ter bevordering van de goede zaak, men besluit een duurzaam accoord aan te gaan. Een dergelijke samenwerking is in de loop der jaren gegroeid en blijkt in de praktijk ook vruchtbaar te werken. Dit artikel biedt niet anders dan de neerslag van de in de praktijk opgedane ervaring.

Deze samenwerking wordt aan de kerken niet voorgeschreven. Het artikel opent alleen de mogelijkheid voor het aangaan er van, als en inzover de desbetreffende kerken zelf zulks nodig of nuttig achten.

Er is sprake van een raad van samenwerking. Hierin hebben natuurlijk zitting vertegenwoordigers van de diverse kerken, aan welke de zendingsterreinen zijn toevertrouwd. Aan de orde komen in die raad, zoals hier staat, zaken waarbij de genoemde kerken gezamenlijk betrokken zijn. Deze worden in de raad besproken en kunnen er zelfs worden afgedaan, wanneer het aangegane accoord zulks in een bepaald opzicht toelaat of wellicht zelfs voorschrijft. Over de inhoud van het op te maken accoord geeft de kerkorde geen bijzondere aanwijzingen. De desbetreffende kerken worden daarin geheel vrij gelaten. Wel moet een dergelijk accoord door de generale synode worden goedgekeurd, ter voorkoming van eventuele onevenredigheden, die ten

|333|

nadele zouden kunnen zijn van andere dan bij het accoord zelf betrokken kerken.

Daarnaast is er nog een ander voorbehoud, waarnaar die kerken zich moeten voegen. Dit staat in het tweede lid aangeduid. Zij zijn verplicht in de raad van samenwerking, waarvan het eerste lid spreekt, plaats te geven aan twee deputaten van de generale synode voor de zending. Dezen moeten zitting hebben met adviserende stem, zodat zij wel niet zelf de beslissingen helpen nemen, maar daarop toch door het geven van hun oordeel invloed kunnen uitoefenen. In het belang van het gehele beleid dat ten aanzien van de zendingsarbeid door de kerken wordt gevolgd, is het noodzakelijk dat de generale deputaten van nabij op de hoogte zijn van wat er in de bedoelde raad van samenwerking omgaat. Op zichzelf zou het mogelijk zijn geweest, in een andere vorm van organisatie aan de behoefte van dat noodzakelijk contact te voldoen. Maar de gekozen vorm mag wel als de minst omslachtige en als de meest efficiënte worden beschouwd, die tot het beoogde doel kan leiden.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 97