Artikel 33
Indien iemand zich bezwaard gevoelt over een besluit of uitspraak van de generale synode, als naar zijn oordeel in strijd met duidelijke uitspraken van Gods Woord, zullen de vergaderingen jegens hem tolerantie gebruiken,

|147|

tenzij zijn wijze van optreden een bedreiging zou inhouden voor de goede werking van de kerkelijke gemeenschap ter plaatse of in het kerkverband.

 

Het oefenen van tolerantie

Dit artikel is van geheel andere aard dan het vorige. Het houdt verband met een situatie, verwant aan die welke wij bij de behandeling van het tweede lid van artikel 31 zijn tegengekomen. Wij ontmoeten hier dan ook een aantal uitdrukkingen, die eveneens bij de bespreking van dat artikel aandacht hebben gehad. Er is sprake, daar en hier, van „een in strijd zijn met duidelijke uitspraken van Gods Woord”. Toch is het goed, er op te letten dat er, bij alle overeenkomst, toch ook verschil bestaat, en dat wij hier te maken hebben met een geheel eigen situatie, waarvoor een afzonderlijke regeling niet mocht ontbreken.

In artikel 31 ging het over een bepaalde situatie gedurende een periode, waarin nog geen uiteindelijke uitspraak was gedaan door de kerkelijke vergaderingen en de desbetreffende aangelegenheid nog in appèl werd behandeld. Maar in dit artikel moeten wij denken aan een situatie, waarbij door de kerkelijke vergaderingen in laatste instantie de beslissing werd genomen. Er wordt gesproken over een besluit of uitspraak van de generale synode, een besluit of uitspraak waarvan dus geen appèl op een meerdere vergadering meer mogelijk is. Wel is er daarna nog de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek om revisie. Maar in dit artikel moeten wij denken aan de situatie dat een eventueel verzoek in die zin nog in behandeling is of aan de situatie dat een dergelijk verzoek van de hand werd gewezen.

Het kan voorkomen, dat iemand over een besluit of uitspraak van de generale synode, ondanks alles wat ten gunste en ter verdediging daarvan werd bijgebracht, zich bezwaard blijft gevoelen. Voor zijn besef is het zo, dat er in een of ander opzicht strijd is met duidelijke uitspraken van Gods Woord. Het is, met andere woorden, zo dat zijn geweten in het gedrang komt en hij in verlegenheid geraakt, hoe hij persoonlijk heeft te handelen.

Ten aanzien van dergelijke gevallen is het, dat in dit artikel een gedragslijn wordt voorgeschreven aan de kerkelijke vergaderingen. Het is niet zonder belang daaraan aandacht te schenken. Want in het verleden heeft men in onze kerken lang niet altijd de hier voorgeschreven gedragslijn als de juiste erkend of althans haar in praktijk gebracht. Het is niet mijn bedoeling in dat opzicht een historisch onderzoek in te stellen en aan de hand van voorbeelden uiteen te zetten, hoe men in het verleden wel is te werk gegaan. Volstaan kan worden met een toelichting van de hier voorgeschreven gedragslijn.

Deze wordt gekenmerkt door een grote mate van soepelheid en tegemoetkomendheid. Het is niet zo, dat van de kerkelijke vergaderingen wordt verlangd het oefenen van dwang. Desbetreffende personen behoren niet onder druk te worden gezet om ten koste van alles hun bezwaar los te laten en

|148|

zich te conformeren. Aan de andere kant is het evenmin zo, dat zij voor de keuze zouden moeten worden gesteld van te blijven met terzijdestelling van hun bezwaar, of anders heen te gaan en zich aan te sluiten bij een andere kerkgemeenschap. Er wordt echter aangedrongen op het gebruiken van tolerantie. Aan een onbeperkte tolerantie mag natuurlijk niet worden gedacht. Want dat zou kunnen betekenen een praktische gelijkstelling op een bepaald punt van waarheid en dwaling. Het spreekt vanzelf, dat wanneer de kerk in de overtuiging leeft dat een bepaalde uitspraak in overeenstemming moet worden geacht met Gods Woord, zij niet kan toelaten dat de bestrijding van die uitspraak of het voorstaan van het tegendeel er van op gelijke voet in haar midden erkend zou worden. Zonder een nadere begrenzing kan er van zulk een toelating moeilijk sprake zijn. Trouwens, het begrip tolerantie zelf brengt al met zich mede, dat degene ten opzichte van wie de tolerantie wordt betracht, niet gelijke rechten kan doen gelden met anderen, voor wie dezelfde tolerantie niet nodig is.

De bedoelde beperking wordt hier gezocht niet in het op de een of andere manier aantasten van iemands eigen overtuiging. Men wordt in zijn gevoelen en standpunt volkomen vrij gelaten en krijgt zelfs gelegenheid, wanneer men dit zou willen, dat standpunt publiek uit te spreken en in geschrifte uiteen te zetten. In de wijze van optreden, die daarbij gevolgd wordt, moet men zich echter bepaalde beperkingen weten op te leggen. Men zal het nodige respect moeten in acht nemen tegenover de kerkelijke gemeenschap waarin men verkeert, en tegenover de overtuiging die, blijkens de in geding zijnde uitspraak van haar synode, in die kerkelijke gemeenschap als de juiste wordt verstaan en erkend. Wanneer dat respect ontbreekt bij de wijze van iemands optreden in woord of daad, ligt daarin een onmiddellijke bedreiging voor de goede werking van de kerkelijke gemeenschap, hetzij ter plaatse, hetzij in het kerkverband. Vandaar dat het onder dergelijke omstandigheden niet aangaat tegenover iemand, wie hij dan ook moge zijn, tolerantie te blijven betrachten. Dan zal hij de consequenties moeten trekken uit zijn afwijkende opvatting, die hem tegenover de kerkelijke gemeenschap positie heeft doen kiezen. Of indien hij het zelf niet mocht doen, dan zal de kerk met haar maatregelen tegenover hem moeten optreden.

Verder dan het beoefenen van een dergelijke tolerantie kan de kerk tegenover iemand, die haar uitspraak in strijd acht te zijn met duidelijke uitspraken van Gods Woord, moeilijk gaan zonder met zichzelf in tegenspraak te geraken. Men kan de vraag stellen, op welke grond een dergelijke tolerantie aanvaardbaar kan worden geacht. De kerkorde spreekt zich over dat punt niet uit. Ook is voor die gedragslijn geen enkele aanwijzing te vinden in de geloofsbelijdenis. Naar mijn mening hebben wij hier te maken met de vrucht van een bezinning, die eerst na de periode der Reformatie op gang is gekomen. Ook in die periode zelf heeft men wel het begrip tolerantie gebruikt en in de praktijk soms tolerantie geoefend. Maar men ging daarmede toen toch niet zover, als in dit artikel van de kerkorde gebeurt.

|149|

Wij hebben geleerd er rekening mede te houden, dat iemand op bepaalde punten kan afwijken van wat de kerk in overeenstemming acht met Gods Woord, en dat hij toch als een gelovige moet worden aangemerkt, die ondanks zijn afwijking op dat bepaalde punt ten volle in de kerkelijke gemeenschap zijn plaats behoort te behouden. Vanwege die afwijking moet hij niet worden lastig gevallen en mag hij van het Avondmaal niet worden geweerd.

Wel moet ik er nog op attenderen, dat hier alleen sprake is van een besluit of uitspraak van de generale synode, die met duidelijke uitspraken van Gods Woord in strijd zou zijn. Het gaat hier niet, althans niet rechtstreeks, over de belijdenis der kerk. Het is dus niet zo, dat wie op enig punt van de belijdenis zou afwijken, op grond van dit artikel der kerkorde aanspraak kan maken op tolerantie. De kwestie van de verhouding tot de belijdenis der kerk is bij dit artikel niet aan de orde. Daarover wordt elders gehandeld. Dit betekent niet, dat ook niet met betrekking tot de inhoud der geloofsbelijdenis in een of ander opzicht tolerantie kan worden betracht. Maar het zal duidelijk zijn, dat dan niet volstaan kan worden met de bepaling, die in dit artikel voorkomt. Dan zou het noodzakelijk zijn nog andere beperkingen op te nemen dan wij hier aantreffen. Het spreekt immers, om een voorbeeld te noemen, vanzelf, dat wie de belijdenis van God Drieënig zou aantasten of verwerpen, in onze kerken op enige tolerantie onmogelijk kan rekenen.

Het staat wel vast, dat dit artikel uitsluitend betrekking heeft op tolerantie ten opzichte van wie met besluiten of uitspraken van generale synoden zich in de aangegeven zin niet kunnen verenigen.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 33