Artikel 6
1. Van de regel, dat een deugdelijke theologische opleiding vereist is, kan alleen worden afgeweken, indien op overtuigende wijze blijkt, dat iemand in die mate de gaven bezit, welke voor een dienaar des Woords onmisbaar zijn, dat hij ondanks het gemis van een zodanige opleiding geacht kan worden in staat te zijn de gemeente met stichting te dienen. Onder deze gaven zijn in het bijzonder te verstaan de gave van godsvrucht, van ootmoed, van wijsheid en van geestelijk onderscheidingsvermogen, benevens het vermogen om op duidelijke en opbouwende wijze het evangelie te verkondigen.
2. Mede aan de hand van overgelegde getuigschriften van de kerkeraad van de gemeente, waartoe hij die zich heeft aangemeld, behoort, en van de classis waaronder de desbetreffende kerk ressorteert, zal de particuliere synode op grondige wijze onderzoeken, of hij de genoemde gaven bezit; zij spreekt daarna uit, of hij zich zal mogen onderwerpen aan het praeparatoir examen, een en ander met inachtneming van de door de generale synode vastgestelde bepalingen.
|62|
In dit artikel komt de uitzondering op de regel van de noodzakelijkheid ener deugdelijke theologische opleiding ter sprake. Het is het geval van de singuliere gaven, waarover artikel acht van de oude kerkorde handelt. Zakelijk is dit artikel gehandhaafd gebleven, al heeft men in de bewoordingen naar een duidelijker omschrijving gestreefd.
De in het oude artikel acht genoemde gaven zijn hier overgenomen, met dit verschil dat „discretie” werd vervangen door: geestelijk onderscheidingsvermogen. De hier vermelde gaven vereisen zelf geen nadere toelichting. Zij spreken voor zichzelf. Maar er moet wel even op worden geattendeerd, dat dezelfde gaven natuurlijk evenmin mogen ontbreken bij degenen, die de gewone gang der theologische opleiding gevolgd hebben. De bepaling zegt immers dat die gaven voor een dienaar des Woords onmisbaar zijn. Er ligt, met andere woorden, in opgesloten, dat ook bij degenen die zich volgens artikel vijf aan het praeparatoir examen onderwerpen, er op gelet moet worden, of bij hen diezelfde gaven inderdaad worden aangetroffen. Er kan van de regel alleen worden afgeweken, indien op overtuigende wijze blijkt, dat iemand in die mate de gaven bezit, welke voor een dienaar des Woords onmisbaar zijn, dat hij ondanks het gemis van een deugdelijke theologische opleiding geacht kan worden in staat te zijn de kerken met stichting te dienen. Het onderzoek ter zake moet door de particuliere synode worden ingesteld, die daarbij de door de generale synode vastgestelde bepalingen moet in acht nemen. In de praktijk, welke op dit punt nu reeds jaren bestaat, zijn geen wijzigingen aangebracht.
Wel is het misschien goed, nog even stil te staan bij het uitzonderingsgeval als zodanig. Ook volgens de herziene kerkorde blijft de mogelijkheid bestaan, dat iemand zonder een theologische opleiding gevolgd te hebben dienaar des Woords wordt. Hiermede wordt een oude traditie bestendigd. De ervaring heeft geleerd, dat God van tijd tot tijd mannen geeft, die het bedoelde ambt met waardigheid weten te vervullen en tot opbouw van de gemeente, zonder dat zij zich tevoren wetenschappelijk hebben behoeven te bekwamen. Het zou daarom niet aangaan, aan zulke mannen de weg tot het ambt te willen afsnijden. Met name in tijden van druk en vervolging kan deze weg aan de kerken uitkomst bieden.
Onder normale omstandigheden mag de hier bedoelde mogelijkheid echter er niet toe leiden de algemene eis van een deugdelijke theologische opleiding minder stringent te doen zijn. Wanneer er ook maar enige twijfel over bestaat, of de in dit artikel genoemde gaven in bijzondere mate wel aanwezig zijn, is het geraden van deze mogelijkheid geen gebruik te maken. Het zou niet verantwoord zijn in een tijd als de onze, waarin van de dienaar des Woords voor het nakomen van zijn taak in de gemeente zo ontzaglijk veel wordt gevraagd.