Artikel 138
Indien en voorzover buitengewone omstandigheden van land en volk het normaal functioneren van het leven der kerk onmogelijk maken, zal het aan de daarvoor in aanmerking komende vergadering of deputaten vrijstaan van de kerkorde af te wijken en de door de omstandigheden tijdelijk geboden maatregelen te nemen.
Dit artikel heeft, evenals het vorige, betrekking op de kwestie van afwijking van de bepalingen der kerkorde. In de beide artikelen worden zeer uiteenlopende situaties bedoeld. De gesteldheid waarop artikel 138 doelt, betreft niet allereerst de kerk, maar land en volk in welks midden de kerk en haar leden gevestigd zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan die gesteldheid van zodanige aard zijn, dat ook de kerk haar normale inrichting niet of nauwelijks kan doen functioneren en dat er met het oog daarop bepaalde voorzieningen moeten worden getroffen. Ter onderscheiding van de in artikel 137 bedoelde situatie wordt hier gesproken niet van bijzondere, maar van buitengewone omstandigheden.
Een artikel van overeenkomstige inhoud behoeven wij in de oude kerkorde niet te zoeken. Ook in andere kerkordeningen uit het verleden ontbreekt een bepaling, die een voorziening tracht te bieden voor dergelijke buitengewone omstandigheden.
Het opnemen van een bepaling als deze is gebeurd op het voetspoor van wat men in de Nederlandse Hervormde Kerk heeft gedaan bij de opstelling van haar nieuwe kerkorde, die in 1956 werd ingevoerd. Het laatste artikel hiervan heeft tot opschrift: Van de orde der Kerk in tijden van nood; en het luidt zelf als volgt: Indien en zolang zeer bijzondere omstandigheden een normaal functioneren van het leven der Kerk onmogelijk maken, treffen de daarvoor in aanmerking komende lichamen der Kerk of hun leden de door de omstandigheden tijdelijk geboden van de orde der
|483|
Kerk afwijkende maatregelen. Zelfs in de bewoordingen sluit de bepaling van onze herziene kerkorde zich voor een goed deel aan bij dat artikel.
Dat de aanleiding voor het opnemen van de onderhavige bepaling moet worden gezocht in de ervaringen, welke wij opgedaan hebben in de wereldoorlog van 1940 tot 1945, zal wel geen nader betoog behoeven. Maar men zou de vraag kunnen stellen, of de volstrekte noodzakelijkheid van een dergelijke bepaling daarmee is aangetoond. Ondanks het ontbreken van een analoge bepaling in de oude kerkorde hebben de kerken gedurende de genoemde periode toch wel een weg gevonden om de moeilijkheden met betrekking tot het functioneren van het kerkelijk leven te overwinnen. En het moet worden toegestemd, dat bij gemis van een bepaalde voorziening in de zin van dit artikel de kerken alleszins bevoegd zijn op eigen gelegenheid van de bepalingen in de kerkorde af te wijken en ter zake passende maatregelen te treffen. In een geval van nood verliezen bepalingen voor de normale gang van zaken als vanzelf haar bindende kracht. Dan moet men zich trachten aan te passen bij de eigenaardige situatie, door die noodtoestand geschapen, en moet er gehandeld worden naar bevind van zaken. Toch is het nuttig, dat de kerkorde althans een algemene bepaling bevat, die een grondslag biedt voor een legitiem handelen onder bedoelde omstandigheden. Onder meer verdient zulks hierom toejuiching, omdat op deze manier wordt voorkomen, dat onder dergelijke omstandigheden elke kerk en de diverse kerkelijke vergaderingen en zelfs de onderscheidene individuele ambtsdragers eigen weg zouden gaan betreden en gaan doen wat ieder goeddunkt. Het zal ook dan nodig en aanbevelenswaardig zijn, dat er een bepaalde orde in acht wordt genomen en men streeft naar het volgen van een gemeenschappelijke gedragslijn.
Het blijkt dat de onderhavige bepaling met de nodige zorg is geformuleerd. De buitengewone omstandigheden van land en volk, waaraan hier gedacht moet worden, zijn nog nader geclausuleerd. Het is niet zo, dat als dergelijke omstandigheden in feite zijn ingetreden, ineens de bepalingen van de kerkorde buiten werking gezet kunnen worden, althans niet in alle opzichten meer in acht genomen behoeven te worden. In het algemeen zullen ook dan de kerken zich hebben te houden aan alle bepalingen van haar orde, die eenmaal zijn overeengekomen. Alleen wanneer het mocht blijken dat het normaal functioneren van het leven der kerk onmogelijk wordt gemaakt, is het ogenblik aangebroken uit te zien naar een noodvoorziening.
Wanneer er dus alleen belemmeringen of moeilijkheden zijn, hebben wij nog niet het recht af te doen van het in de kerkorde bepaalde. Eerst als er sprake is van een onmogelijkheid aan haar bepalingen de hand te houden, ontstaat dat recht. Al naar de noodzaak aan de dag treedt om in een bepaald opzicht af te wijken, mag men er toe overgaan. De bepaling zegt namelijk met zovele woorden: indien en voorzover het normaal functioneren onmogelijk
|484|
wordt gemaakt. Het is best mogelijk, dat de kerken in allerlei opzichten de bepalingen der kerkorde in acht kunnen nemen, maar dat zij slechts in één bepaald opzicht daarin verhindering ondervinden, bijvoorbeeld in het bijeenkomen in generale synode. Het spreekt vanzelf dat de kerken zich dan voor het overige stipt aan de bestaande bepalingen moeten houden, maar enkel en alleen ten opzichte van het bepaalde over de generale synode het recht hebben, in afwijking van de bepalingen, een andere doeltreffende voorziening tot stand te brengen.
In dit licht beschouwd, opent het onderhavige artikel enerzijds wel de weg naar een bepaalde vrijheid van handelen voor de kerken, maar snijdt het aan de andere kant de weg af naar een onbeperkte willekeur, die sommige kerken zich wellicht zouden willen veroorloven onder buitengewone omstandigheden, als hier bedoeld.
De handelende instanties in een dergelijke situatie zijn, volgens het hier bepaalde, de kerkelijke vergaderingen of de deputaten. Dat de kerkelijke vergaderingen worden genoemd, spreekt eigenlijk vanzelf. Zij zijn als zodanig steeds bevoegd. Zij zijn de aangewezen instanties om dan op te treden en de nodige voorzieningen te treffen. Het is evenwel van belang, dat naast de kerkelijke vergaderingen ook opzettelijk de deputaten worden vermeld. Het kan gebeuren, dat in een dergelijke situatie sommige kerkelijke vergaderingen geheel uitvallen en er op deze manier een hiaat ontstaat in de normale gang van zaken. Dan bestaat er wellicht voor deputaten, die door de desbetreffende kerkelijke vergadering waren aangewezen, gelegenheid om het een en ander te ondernemen. Zij zijn het, die in dat geval als bevoegd mogen worden beschouwd.
Aan die kerkelijke vergadering of deputaten wordt volmacht verleend naar behoefte af te wijken van de kerkorde en de door de omstandigheden tijdelijk geboden maatregelen te nemen. Deze bepaling is algemeen gesteld. Een engere en meer in bijzonderheden tredende omschrijving met betrekking tot dat afwijken van de kerkorde laat zich bezwaarlijk denken, omdat de gevallen zozeer kunnen uiteenlopen en het niet mogelijk is voor alle denkbare gevallen van te voren de onmisbare stipulaties en voorwaarden te geven. Veel moet worden overgelaten aan het beleid van de desbetreffende kerkelijke vergaderingen en deputaten. Van het gevoerde beleid zullen zij te zijner tijd verantwoording hebben af te leggen aan de kerken. Er is ongetwijfeld aan deze regeling een bepaald risico verbonden voor de kerken. Want als de bedoelde verantwoording naderhand wordt afgelegd, kan het blijken dat de kerken zich niet willen verenigen met het gevoerde beleid. Achteraf valt er dan niets meer aan te veranderen. En van het toepassen van strafmaatregelen ten aanzien van degenen die in beleidvoering zijn tekort geschoten, behoeven wij niet te spreken. Een andere plausibele oplossing voor het vraagstuk laat zich moeilijk vinden.