|472|

Artikel 135
De kerken kunnen aan maatschappelijke organisaties, welke de leniging of bestrijding van bepaalde maatschappelijke noden nastreven, haar medewerking verlenen, en daartoe die organisaties met raad en daad bijstaan, overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde bepalingen.

 

Verhouding tot maatschappelijke organisaties

Het bepaalde in dit artikel voert naar een heel ander terrein dan waar het vorige artikel over handelt. Bij de hier bedoelde relaties van de kerk zullen diakenen eerder dan ouderlingen worden betrokken, al zou het niet juist zijn van een louter diakonale aangelegenheid te willen spreken. 

Het gaat, blijkens de in dit artikel gebruikte formulering, over maatschappelijke organisaties welke de leniging of bestrijding van bepaalde maatschappelijke noden nastreven. Misschien zou men ook van sociale noden kunnen spreken. Maar dan zal men in het bijzonder zijn aandacht laten vallen op de misstanden en wanverhoudingen, welke in de tegenwoordige maatschappij worden aangetroffen. En het spreekt vanzelf dat ook die hier mede bedoeld zijn. Door het gebruiken van de term maatschappelijke noden wordt de zaak evenwel wat ruimer genomen en zullen wij er ook onder hebben te verstaan alle mogelijke noden, welke min of meer inhaerent zijn aan het menselijk bestaan, dat op allerlei manieren door de zonde is aangetast.

In de nieuwere tijd kunnen wij het verschijnsel waarnemen, dat men zich in toenemende mate is gaan bezighouden met het opzettelijk lenigen en bestrijden van die diverse noden. Natuurlijk heeft men er zich ook vroeger wel min of meer aan gelegen laten liggen. Maar toen werd zulks overgelaten aan het particulier initiatief. Van een systematisch aanpakken der bedoelde noden was geen sprake. Thans zien wij allerlei organisaties doende om op min of meer systematische wijze in het bedoelde opzicht voorzieningen te treffen en met vereende krachten zo goed mogelijk die noden te bestrijden en te helpen onderdrukken. In dit verband ligt het niet op mijn weg daarvan een overzicht te bieden of daarover in nadere beschouwing te treden. Er is hier een ontwikkeling gaande, die moet worden toegejuicht. Wat nu in dit artikel der kerkorde gebeurt, is het tonen van een positieve houding tegenover die ontwikkeling. Het is stellig niet de roeping der kerk om te trachten de taak van de bedoelde maatschappelijke organisaties over te nemen. Maar het gaat evenmin aan er zich min of meer afzijdig van te houden of genoegen te nemen met een goedkeuring in woorden. Zo nodig moet de kerk bereidheid tonen voor haar deel medewerking te verlenen aan de leniging en de bestrijding van bepaalde maatschappelijke noden.

Hoe deze medewerking in de praktijk zich moet voltrekken, hangt uit de aard der zaak geheel van de nadere omstandigheden af. Een algemene

|473|

formule laat zich daarvoor moeilijk vinden. Het moet wel blijven bij wat in dit artikel staat, te weten bij het bijstaan met raad en daad, onder toevoeging van de verwijzing naar de bepalingen, welke door de generale synode zijn of worden vastgesteld. Het betreft hier niet incidentele gevallen, waarin elke kerk naar bevind van zaken zelfstandig zal moeten optreden. Het gaat over aangelegenheden met een algemeen aspect. En ten aanzien daarvan zal veelal de generale synode enige richtlijnen moeten aangeven, waarnaar de gezamenlijke kerken te werk kunnen gaan. Zulks in het belang van een eenheid van handelen van de zijde der kerken en ter voorkoming van een onverantwoord verlenen van medewerking.

Tenslotte moet ik nog even wijzen op de omstandigheid, dat in dit artikel sprake is niet van een zullen, maar van een kunnen. Het staat aan de kerk om uit te maken, of en in hoeverre de bedoelde maatschappelijke organisaties voor het verlenen van medewerking in aanmerking komen.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 135