Artikel 101
1. Het in artikel 98, lid 2, genoemde zendingscentrum heeft rechtspersoonlijkheid.
2. Deze rechtspersoon wordt bestuurd door de in artikel 98, lid 1, bedoelde deputaten, zulks met inachtneming van de bepalingen en op drachten, door de generale synode vastgesteld en gegeven.
3. De rechtspersoon wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de

|343|

praeses en de scriba van de deputaten, dan wel door één of meer andere personen, door de deputaten daartoe aangewezen.
4. De generale synode kan een besluit of een handeling van de deputaten nietig verklaren, indien het besluit of de handeling in strijd is met de in lid 2 bedoelde bepalingen of opdrachten. Bij het desbetreffende besluit zal de synode de gevolgen daarvan regelen.

 

Het zendingscentrum als rechtspersoon

Dit artikel is, evenals het volgende, definitief vastgesteld eerst door de synode van Amsterdam (1967). Wat daarin bepaald wordt, vormt een volkomen nieuw element in de kerkorde. De strekking er van is het openen van de mogelijkheid tot het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan andere kerkelijke instanties dan de kerkelijke vergaderingen.

De behoefte aan iets dergelijks werd gevoeld in verband met allerlei vragen, waarvoor de leiding van het zendingscentrum zich zag geplaatst. De overweging van de daaruit voortspruitende moeilijkheden heeft, na rijp beraad, de in deze artikelen voorkomende oplossing aan de hand gedaan.

In het vorige artikel wordt gehandeld over de rechtspersoonlijkheid van de in een meerdere vergadering bijeenkomende kerken. Volgens het in Nederland geldende recht behoeft er geen bezwaar tegen te zijn, dat een gelijke rechtspersoonlijkheid eveneens wordt toegekend aan andere instanties, indien er maar sprake is van een bepaald onderdeel van het desbetreffende kerkgenootschap. Gelijk men weet, zijn aan het bezit der rechtspersoonlijkheid in het onderling rechtsverkeer bepaalde voordelen verbonden, zoals bij het aangaan van overeenkomsten, bij het aanvaarden van schenkingen en dergelijke. Van die gesteldheid van zaken is nu gebruik gemaakt bij het vaststellen van dit en het volgende artikel.

Het eerste lid van dit artikel kent aan het zendingscentrum, dat in artikel 98 is genoemd, de rechtspersoonlijkheid toe. Hierin ligt dus opgesloten, dat het wordt beschouwd een zelfstandig onderdeel uit te maken in het kerkverband van de Gereformeerde kerken. Een bepaling van deze inhoud is natuurlijk onmisbaar. Want geen enkele instantie of instelling kan uit zichzelf optreden met de pretentie een dergelijk recht te bezitten. De kerken moeten zo iets uitdrukkelijk zelf vastleggen in haar orde. Het zal duidelijk zijn, dat er geen sprake kan zijn van het verlenen van een volstrekte onafhankelijkheid. Het zendingscentrum is en blijft onderdeel binnen het kerkverband en moet als zodanig zich houden aan alle regelingen en bepalingen, welke voor dat kerkverband gelden. Ten allen tijde blijft dan ook de bevoegdheid bestaan om aan de verleende rechtspersoonlijkheid weer een eind te maken.

Volgens het in het tweede lid bepaalde wordt het bestuur van de rechtspersoon welke het zendingscentrum is, gevoerd door de generale zendingsdeputaten. Dezen zijn daarbij verplicht de bepalingen die door de generale

|344|

synode ter zake zijn vastgesteld, in acht te nemen, en ook overigens zich te houden aan de opdrachten der synode. Het derde lid bevat een bepaling omtrent de vertegenwoordiging van de bedoelde rechtspersoon. Deze bepaling is geheel overeenkomstig de analoge bepaling in het vorige artikel en behoeft dus geen nadere toelichting.

Het vierde lid tenslotte bevat een beknopte regeling voor het geval wanneer er een conflict blijkt te bestaan tussen de deputaten en de synode. Hier wordt vastgelegd de bevoegdheid der synode om besluiten of handelingen van deputaten nietig te verklaren, namelijk indien dezen daarbij in strijd zijn gekomen met de hun door de synode verleende opdracht of met de bepalingen die hun positie regelen. Een dergelijke strijdigheid moet door de synode worden geconstateerd en van haar oordeel dienomtrent bestaat uiteraard geen beroep op een andere instantie. Ook al zouden deputaten in de mening verkeren dat er van een zodanige strijdigheid geen sprake is, hun mening zal uiteindelijk moeten wijken voor de overtuiging welke de synode ter zake blijkt te hebben. Ten overvloede wordt aan de bedoelde bepaling nog toegevoegd, dat de synode dan moet aangeven, wat de gevolgen zullen zijn van de door haar uitgesproken nietigverklaring.

Voor de volledigheid wijs ik er op, dat de synode de algemene bepalingen die van toepassing zijn op het zendingscentrum als rechtspersoon, verenigd heeft in een statuut, dat vijf artikelen telt. Daaruit memoreer ik alleen het laatste artikel, dat spreekt over het eventueel ontbinden van deze rechtspersoon. De generale synode zal dan hebben te bepalen, aan wie de bezittingen en rechten zullen worden overgedragen, en zal dan zelf de verplichtingen van het zendingscentrum voor haar rekening nemen.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 101