Artikel 82
De dienaren des Woords en de ouderlingen zullen hun herderlijke zorg uitstrekken tot alle leden van de gemeente, door hen en in het bijzonder de zieken en bejaarden, die verhinderd zijn de kerkdiensten bij te wonen, en ook de afdwalenden, trouw te bezoeken; door hen op te wekken tot een leven in het geloof en hen in tegenspoed te troosten; en door hen te waarschuwen tegen valse leringen en dwalingen evenals tegen wereldse wandel en goddeloze praktijken.
Met dit artikel vangt de derde afdeling aan in het hoofdstuk over het werk
|289|
van de kerk, handelende over de herderlijke zorg. Zij omvat de artikelen 82 tot 88. Hoewel een enkel artikel hiervan stof behandelt, die ook in de oude kerkorde voorkomt, is het grootste deel er uit nieuw. Met name geldt dit voor het eerste artikel.
Gelijk gezegd, hebben de bepalingen in deze afdeling betrekking op de herderlijke zorg. In dit artikel wordt deze term ook gebezigd. Het moet opvallen dat hij in geen enkel artikel van de oude kerkorde voorkomt. Juist hierom is dit wat vreemd, omdat wanneer wij de Bijbel opslaan, daar meermalen het beeld van de herder wordt overgebracht op de geestelijke taak, die aan ambtsdragers in de gemeente is toevertrouwd. Het pleit daarom ten gunste van de herziene kerkorde dat de gedachte van de herderlijke zorg er met zovele woorden in werd opgenomen.
Wat over dit onderwerp staat bepaald, sluit onmiddellijk aan bij de bepalingen, die in vorige artikelen voorkomen, waarin de taak van de dienaar des Woords en die van de ouderling omschreven wordt. Het tweede lid van artikel negen geeft als taak van de dienaar des Woords aan, tezamen met de ouderlingen over de gemeente de herderlijke zorg uit te oefenen. Een gelijke clausule komt voor in artikel 24, dat handelt over de taak van de ouderlingen. Slaat men nu de desbetreffende artikelen van de oude kerkorde op, dan blijkt het dat daarin althans enigermate aandacht wordt geschonken aan wat in de herziene kerkorde als herderlijke zorg staat aangeduid. In artikel 16 dat handelt over het ambt van de dienaren, wordt namelijk bepaald dat zij op hun medebroeders, ouderlingen en diakenen, mitsgaders de gemeente goede acht hebben te nemen. En artikel 23, dat afzonderlijk handelt over het ambt der ouderlingen, schrijft voor dat zij de bezoeking hebben te doen, naardat de gelegenheid des tijds en der plaats tot stichting der gemeente, zo voor als na het Nachtmaal, kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen. Hiermede wordt stellig gedoeld op de herderlijke zorg. Het moet opvallen, dat deze dus in het bijzonder als taak wordt toegekend aan de ouderlingen, aan hen althans meer en in uitgebreidere zin dan aan de dienaren des Woords. De herziene kerkorde maakt in dit opzicht geen enkel onderscheid tussen de dienaren des Woords en de ouderlingen. Beide groepen zien zich hier die herderlijke zorg toegewezen, zonder dat daarbij een nadere taakverdeling wordt voorgeschreven, hetzij in de richting van de ouderlingen hetzij in die van de dienaren des Woords.
Het begrip herderlijke zorg is dus in de herziene kerkorde reeds gebruikt bij de taakomschrijving van de ambtsdragers. In het onderhavige artikel wordt daar een nadere uitwerking van gegeven. Ik maak er op attent dat in de bedoelde vorige artikelen het trouw bezoeken van de leden der gemeente in nevenschikkend verband wordt vermeld naast het uitoefenen van de herderlijke zorg. Hier wordt daarentegen het trouw bezoeken van de leden der gemeente beschouwd als een onderdeel van de herderlijke zorg, zodat er gesproken moet worden van een onderschikkend verband. Deze
|290|
onevenredigheid levert echter voor de verklaring geen zakelijke moeilijkheden op. Alleen uit formeel oogpunt klopt het niet helemaal.
Het eerste punt dat bij de herderlijke zorg aan de orde komt, is het huisbezoek. De bepaling luidt dat de herderlijke zorg zal bestaan in het trouw bezoeken van alle leden der gemeente en in het bijzonder van de zieken en bejaarden, die verhinderd zijn de kerkdiensten bij te wonen, en ook van de af dwalenden. Het kan niet de bedoeling zijn hier allerlei kwesties over het huisbezoek ter sprake te brengen. Vragen betrekking hebbende op het tijdstip van het af te leggen huisbezoek en op de wijze van inrichting er van, kan ik voorbijgaan. Deze en dergelijke onderwerpen betreffen de techniek van het huisbezoek. Wij beperken ons tot de direct kerkordelijke aspecten er van.
Verlangd wordt een trouw bezoeken van alle leden der gemeente. Het is goed dat het woordje trouw er bij staat. Want daardoor wordt volledig afgesneden de mogelijkheid, dat iemand zou gaan menen klaar te zijn met het af en toe terloops doen van een bezoek. Wel is met dat woord niets bepaald ten opzichte van het aantal malen, dat bezoeken behoren te worden gebracht. Het is trouwens ook in het algemeen niet zo, dat de frequentie van de bezoeken veel gewicht in de schaal legt. Maar doordat het element trouw in geding is gebracht, kunnen wij zeggen dat de verantwoordelijkheid van de ambtsdragers in het bedoelde opzicht het nodige accent heeft gekregen. Wanneer zij deze bepaling ter harte nemen, kunnen zij niet gemakkelijk zich van hun taak afmaken en niet spoedig zeggen er mee gereed te zijn. Dit is ook geheel in de geest van wat de Bijbel te kennen geeft over de roeping van de herder.
Een volgende opmerking betreft de vraag, aan wie de bezoeken moeten worden gebracht. De bepaling volstaat niet met het algemeen vermelden van alle gemeenteleden. Zij brengt een nadere verbijzondering aan, door het noemen van enkele categorieën van leden. Ten aanzien van deze geldt namelijk een afzonderlijke overweging voor het brengen van een bezoek. Een volledige opsomming, alsof er niet nog andere, soortgelijke categorieën zouden zijn, zal niet zijn bedoeld. Zo zouden nog afzonderlijk genoemd kunnen worden degenen, die door het verlies van hun dierbaren in rouw werden gedompeld. Toch zijn de met zovele woorden vermelde categorieën wel de voornaamste. Het zijn de zieken en bejaarden, die verhinderd zijn de kerkdiensten bij te wonen, als ook de afdwalenden.
De overweging die bij het noemen van deze groepen invloed heeft gehad, zal wel zijn geweest dat de bedoelde personen niet aan de kerkdiensten kunnen deelnemen, hetzij dat zij door hun gesteldheid daartoe niet in staat zijn, hetzij dat zij daartoe de begeerte niet hebben of, indien zij wel de kerkdiensten bijwonen, het gehoorde niet op de rechte wijze blijken na te komen. Voor degenen die regelmatig de kerkdiensten bijwonen en van wie het niet blijkt dat zij zich op dwaalwegen begeven, is de noodzaak om te worden bezocht door de ambtsdragers niet in die mate aanwezig als voor de vermelde
|291|
groepen. Aan hen wordt in de kerkdiensten, waaraan zij deelnemen, ook reeds herderlijke zorg bewezen.
De herderlijke zorg bestaat uit de aard der zaak altijd in het brengen van het Woord Gods. Het evangelie van Jezus Christus zal daarbij steeds in het centrum moeten staan. Het is de taak van de ambtsdragers dit juist met het oog op de bijzondere omstandigheden, waaronder de desbetreffende gemeenteleden verkeren, te laten spreken. Het persoonlijk element, dat ook in de prediking voor de gehele gemeente tot zijn recht behoort te komen, zal vooral bij het huisbezoek in sterke mate moeten uitkomen, en wel naar de eigenaardige behoeften van het ogenblik bij de individuele leden der gemeente.
Er moet voor worden gewaakt dat afdwalenden in de herderlijke zorg ten volle worden betrokken. Zelf hangen zij er een beetje bij. Heel gemakkelijk gebeurt het zo, dat zij ook door de ambtsdragers bij de herderlijke verzorging niet worden meegeteld. Een dergelijke gedragslijn komt in strijd met wat in de Bijbel over een herder wordt geleerd. De afdwalenden behoren juist met bijzondere nauwlettendheid te worden benaderd en opgezocht. Zij mogen niet aan hun lot worden overgelaten. Zij moeten zo mogelijk tot de kudde worden teruggebracht en met haar worden herenigd.
Ik moet nu een opmerking maken over de opbouw van dit artikel. Dit handelt, gelijk gezegd, over de herderlijke zorg. De nadere uitwerking van wat deze zorg inhoudt, vinden wij in drie uitspraken, die telkens worden ingeleid met de woorden „door hen te…” Deze uitspraken staan met elkander op één lijn en schijnen derhalve verwante gedachten te vertegenwoordigen, die min of meer met elkander op één lijn gesteld moeten worden. Toch is dit in werkelijkheid niet het geval. Wat in het vorige werd besproken over het bezoeken van de leden der gemeente is van een andere structuur dan de twee punten, welke verder worden genoemd in het artikel. Het gaat daarbij over de taak, die de ambtsdragers krijgen te vervullen bij de leden der gemeente, op allerlei manieren en bij diverse gelegenheden. Maar dit kan gebeuren juist onder meer ter gelegenheid van het huisbezoek.
De herderlijke zorg bestaat dus verder ook in het opwekken van de leden der gemeente tot een leven in het geloof en in het troosten van hen in tegenspoed. Deze woorden spreken voor zichzelf. En de strekking zal ook duidelijk genoeg zijn. Misschien zou iemand er op willen wijzen, dat de hier aangegeven gedachte met de gebruikte bewoordingen niet is uitgeput. Behalve over het troosten in tegenspoed zou men ook over het aansporen tot dankbaarheid in voorspoed kunnen spreken. Er is kennelijk niet naar volledigheid gestreefd. Hoofdstrekking is het opwekken tot een leven des geloofs. Daar moet alle herderlijke zorg, als het goed is, altijd op zijn gericht. Het leven des geloofs moet bij de gemeenteleden worden bevorderd en versterkt. Aan dat leven des geloofs ontbreekt het telkens bij velen; daarin krijgen velen met zwakheden en bestrijding te kampen. Het is juist de taak der ambtsdragers, in de nood op dat gebied hulp en bijstand te verlenen en er zo toe
|292|
bij te dragen dat er in het midden der gemeente een krachtiger en opgewekter geloofsleven wordt gevonden.
De herderlijke zorg betoont zich verder in het waarschuwen tegen allerlei factoren, die het leven des geloofs bedreigen en de leden der gemeente van de goede weg dreigen te doen afdwalen. De bepaling maakt daarbij onderscheid tussen tweeërlei, een onderscheid dat parallel loopt met de onderscheiding tussen leer en leven. Er is sprake van een waarschuwen tegen valse leringen en dwalingen en een waarschuwen tegen wereldse wandel en goddeloze praktijken.
Dat er valse leringen en dwalingen en eveneens een wereldse wandel en goddeloze praktijken zijn, behoeft hier geen nader betoog. Eerst wanneer er zich een concreet geval voordoet, ontstaat de behoefte aan een uiteenzetting, waarom er in werkelijkheid aan valse lering of dwaling moet worden gedacht en waarom de klacht van wereldse wandel of goddeloze praktijken gerechtvaardigd is. Niet altijd blijkt het gemakkelijk om dan naar plicht en geweten zulk een betoog te leveren en over het concrete geval een afdoend oordeel uit te spreken. Maar hierin bestaat dan de taak, waarvoor de ambtsdragers zich in een dergelijk geval zien geplaatst. Het waarschuwen waarvan hier sprake is, behoort mede tot de herderlijke zorg, die aan de dienaren des Woords en de ouderlingen is toevertrouwd. Het spreekt vanzelf, dat zij daartoe een goed onderscheidingsvermogen moeten bezitten en zelf gewapend moeten zijn tegen dwaling en verleiding. Om herderlijke zorg aan anderen te kunnen verrichten, gelijk van hen wordt verwacht, moeten zij nauwlettend ook op zichzelf weten toe te zien. Herders kunnen zij zelf alleen dan zijn, wanneer zij het verstaan gedurig zich te stellen onder het opzicht van de grote Herder en, bij hun herderlijke zorg aan anderen, alleen Hem te volgen.