Artikel 47
1. De mindere vergaderingen zullen aan de samenroepende kerk zoveel mogelijk tijdig mededeling doen van de zaken, die zij wensen behandeld te zien.
2. De samenroepende kerk stelt uit de in lid 1 bedoelde gegevens, uit opgaven van deputaten en uit andere bij haar ingekomen stukken een voorlopig agendum samen.
3. De meerdere vergadering zelf stelt het definitief agendum vast, mede aan de hand van instructies, bezwaarschriften, vragen en mededelingen, die aan de afgevaardigden zijn medegegeven. Zij zal op het agendum geen stukken plaatsen, ingezonden door leden van de gemeenten, wanneer niet blijkt dat die stukken van tevoren aan het oordeel van een mindere vergadering onderworpen zijn.

 

Het agendum van de meerdere vergaderingen

Dit artikel handelt over het agendum, dat de meerdere vergaderingen in haar bijeenkomsten krijgen te bespreken en af te werken. De vaststelling van dit agendum komt uit de aard der zaak toe aan de meerdere vergadering zelf, gelijk in het derde lid met zovele woorden wordt uitgesproken. Dit is zo vanzelfsprekend, dat de oude kerkorde het niet nodig heeft geacht ter zake enige bepaling op te nemen. Ook overigens bevat zij weinige bepalingen

|182|

over de punten, die voor behandeling in aanmerking komen. Aan de bijzonderheden meen ik te mogen voorbijgaan. Ik vermeld alleen artikel 46, dat luidt als volgt: De instructiën der dingen, die in meerdere vergaderingen te behandelen zijn, zullen niet eerder geschreven worden, voordat over de daarin voorgestelde punten de besluiten der voorgaande synoden gelezen zijn, opdat ’t gene eens afgehandeld is, niet wederom voorgesteld worde, tenware dat men het achtte veranderd te moeten zijn.

Deze bepaling, die eigenlijk meer dient om te voorkomen dat op het agendum der meerdere vergadering onnodige punten worden geplaatst, dan om dat agendum zelf te helpen tot stand te brengen, treft men niet in de herziene kerkorde aan. Toch is misschien een herinnering aan de daarin opgenomen uitnemende richtlijn niet overbodig. Bij het indienen van eventuele voorstellen doen de kerken goed daarmede rekening te houden. Men kome niet lukraak aanzetten met voorstellen, zonder vooraf te hebben nagegaan, of de kerken met het indienen ervan werkelijk geholpen zijn en of de kwestie al niet eerder ter tafel is geweest.

Voordat de meerdere vergadering zelf haar agendum gaat vaststellen, is het wenselijk dat aan de opstelling er van behoorlijk aandacht is besteed. Dit behoort mede tot de voorbereidende werkzaamheden, die verricht moeten worden. En gelijk wij gezien hebben, heeft de kerkeraad van de samenroepende kerk bij die voorbereiding een belangrijke taak te vervullen. Over deze zaak handelen het eerste en het tweede lid van dit artikel. Het eerste lid bepaalt, dat de mindere vergaderingen zoveel mogelijk tijdig mededeling moeten doen van de zaken, die zij door de desbetreffende meerdere vergadering behandeld wensen te zien. Deze mededeling dient te geschieden aan de samenroepende kerk, die tevoren gewoonlijk wel een oproep ter zake zal doen uitgaan. Een huishoudelijke regeling zal daarvoor de nodige aanwijzingen moeten verstrekken. Voor het overige spreekt het hier vermelde punt geheel voor zichzelf.

Uit het op die wijze verkregen materiaal moet de samenroepende kerk een voorlopig agendum samenstellen, alsmede uit andere punten die haar voor dat doel worden verstrekt. Het tweede lid van dit artikel vermeldt van die ingekomen stukken in het bijzonder opgaven van deputaten, die veelal zullen bestaan in rapporten. De samenroepende kerk mag geacht worden de werkzaamheden, aan die voorbereidende arbeid verbonden, zelfstandig te kunnen verrichten. De omvang er van zal immers vaak van niet meer dan bescheiden aard zijn. Alleen wanneer het betreft de generale synode zal die omvang gewoonlijk niet gering zijn. In dat geval mag de samenroepende kerk dan ook staat maken op de hulp, die haar door het Algemeen kerkelijk bureau wordt geboden. De regeling voor die hulp is voorbehouden aan de huishoudelijke regeling van de generale synode.

De vaststelling van het definitief agendum is, gelijk reeds werd opgemerkt, de taak van de meerdere vergadering zelf. Zij bepaalt zich niet tot het overnemen van het voorlopig agendum, waarvoor de samenroepende kerk heeft

|183|

zorg gedragen. De desbetreffende meerdere vergadering ontvangt namelijk ook rechtstreeks, door middel van de afgevaardigden der mindere vergaderingen, allerlei materiaal dat op het agendum een plaats moet vinden. Dit kunnen zijn instructies, bezwaarschriften, vragen, mededelingen, hetzij van mondelinge, hetzij van schriftelijke aard. Er staan hier een aantal woorden genoemd, die reeds op zichzelf het genuanceerde van de inhoud van dat materiaal doen uitkomen. De bedoeling daarvan is niet dat men elk stuk nauwkeurig onder één er van zou moeten trachten onder te brengen. Alleen op de onderscheiden aard er van wordt zo de aandacht gericht. Van hoe onderscheiden aard ook, zij komen alle in aanmerking voor behandeling. Er wordt echter een bepaalde restrictie aan toegevoegd. Deze werd door de synode van Utrecht (1959) aanvaard in haar latere zittingen. De bedoelde toevoeging houdt in, dat op het agendum geen stukken geplaatst mogen worden, ingezonden door leden van de gemeenten, wanneer het niet blijkt, dat zij tevoren aan het oordeel van een mindere vergadering onderworpen zijn geweest. De zin van deze restrictie zal duidelijk zijn. Niet ieder willekeurig lid in onze kerken heeft het recht de meerdere vergaderingen aan het werk te zetten of voor zijn wagentje te spannen. Blijkens de opgedane ervaringen is het gevaar dat zulks gebeurt, niet denkbeeldig te achten. Om zulks te helpen voorkomen moet de vermelde bepaling dienen. Want nu moet komen vast te staan, dat althans een mindere vergadering reeds bij de zaak werd betrokken.

Of de bepaling afdoende mag worden geacht, valt mijns inziens te betwijfelen. Iemand zou, juist om met zijn zaak de generale synode te kunnen bereiken, haar nu maar aan alle mindere vergaderingen hebben voor te leggen. Ook al zou hij bij haar nul op het rekest krijgen, de omstandigheid dat hij zich tot de mindere vergaderingen heeft gericht, zou hij kunnen aangrijpen om nu ook van de generale synode te verlangen dat zij haar op het agendum gaat plaatsen.

Nog één vraag vereist in dit verband beantwoording. Hebben de leden van de meerdere vergadering ook persoonlijk het recht nieuwe punten aan het agendum toe te voegen? Deze vraag moet naar mijn mening in ontkennende zin worden beantwoord. Want de leden der meerdere vergadering hebben zitting niet voor zichzelf, doch alleen in hun kwaliteit van afgevaardigde. Alleen dus voor wat zij in hun kwaliteit vanwege hun lastgeefster, de mindere kerkelijke vergadering, hebben in te brengen, kunnen zij ontvankelijk worden geacht. Iets anders ligt de kwestie, wanneer dezelfde vraag wordt gedaan met betrekking tot de meerdere vergadering als zodanig. De meerdere vergadering heeft het recht bepaalde punten op haar agendum te plaatsen, die volgen uit de haar toevertrouwde taak. Het is nu eenmaal zo, dat ook volgens de kerkorde aan de respectieve meerdere vergaderingen bepaalde taken zijn opgedragen. De generale synode bijv. heeft tot taak de vaststelling van de kerkorde, van de liturgische formulieren enz. Het kan blijken, op grond van bepaalde overwegingen, dat zij ter zake een beslissing zou moeten

|184|

nemen, in het belang van de kerken zelf, ook al is bij haar uit de mindere vergaderingen geen enkel voorstel ingediend. Het zou dan alleszins geoorloofd zijn, dat zij van haar bevoegdheid gebruik maakt, zij het natuurlijk met inachtneming van verdere bepalingen der kerkorde, om een dergelijke beslissing te nemen.

Ik verwijs hier naar het tweede lid van artikel 62. Men vindt daar een voorziening, die moet dienen om te voorkomen dat een synode door het ter hand nemen van zaken in de zin als ik hierboven bedoelde, ongelukken zou veroorzaken. Het nemen van dergelijke garantiemaatregelen acht ik veel juister en van veel groter belang voor de kerken dan het volgen van het formele standpunt, dat een meerdere vergadering nooit bevoegd zou zijn zelf zaken op haar agendum te plaatsen. Ik wil niet ontkennen, dat men voor dit formele standpunt zich kan beroepen op vroegere praktijken en opvattingen. Maar wanneer men zich daarop beroept om de huidige kerkorde van de Gereformeerde kerken te bestrijden, dan mag men dit niet doen zonder er tegelijk bij te vertellen, dat in die kerkorde de door mij bedoelde garantiemaatregelen voorkomen. En met behulp van deze garantiemaatregelen wordt hetzelfde doel bereikt als men beoogde met het formele standpunt, waarbij een meerdere vergadering onder geen beding zelf een zaak op haar agendum zou mogen plaatsen. Naar mijn mening werkt het thans gekozen systeem zelfs meer doeltreffend.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 47