Artikel 103
Bij het in het leven roepen van nieuwe of het deelnemen aan bestaande stichtingen zullen de vergaderingen van de kerk zich gedragen naar de daarvoor door de generale synode gegeven richtlijnen.
Dit artikel is het laatste van het hoofdstuk over het werk van de kerk. Het is tevens het enige van de afdeling, die tot opschrift heeft: Stichtingen.
Dit onderwerp is geheel nieuw. In de oude kerkorde wordt er zelfs met geen woord over gerept. Het is actueel geworden door de toenemende tendenz om stichtingen in het leven te roepen, een tendenz die zich ook in de kerken voelbaar maakte. Dit is de reden, waarom er bij de herziening van de kerkorde onmogelijk aan voorbijgegaan kon worden. Daarbij heeft
|346|
men er terecht voor gewaakt over de bedoelde materie uitvoerige bepalingen in de kerkorde zelf op te nemen. Het is gebleven bij een algemene bepaling met een formeel karakter. De verdere regeling is verwezen naar een aantal richtlijnen, die eventueel gemakkelijk kunnen worden gewijzigd en aangepast aan de ontwikkeling, die zich op dit gebied mocht voltrekken.
De bepaling zegt alleen, dat de kerken bij het in het leven roepen van nieuwe of het deelnemen aan bestaande stichtingen zich zullen gedragen naar de richtlijnen, welke door de generale synode worden gegeven.
De strekking van deze richtlijnen is duidelijk de neiging om aan dergelijke stichtingen mee te doen, bij de kerkelijke vergaderingen zoveel mogelijk in te perken. De stichting is een rechtsvorm, die in het maatschappelijk verkeer gaarne wordt gebruikt, omdat hij boven andere rechtsvormen bepaalde voordelen biedt. Het is echter zo, dat de kerk voor haar arbeid in het algemeen alle rechtsvormen kan voorbijgaan, omdat zij een eigenstandig karakter vertoont en geen enkele gebruikelijke rechtsvorm nodig heeft voor het legitimeren van haar arbeid. Slechts onder bepaalde omstandigheden kunnen er goede redenen zijn om van de bedoelde rechtsvorm gebruik te maken, bij wijze van uitzondering dus.
De richtlijnen welke door de synode van Utrecht (1959) en die van Apeldoorn (1961) ter zake zijn gegeven, spreken in dat opzicht voor zichzelf. Ik volsta daarom er mede die richtlijnen hier over te nemen. Zij luiden als volgt:
a. Tot het verrichten van arbeid, welke geacht moet worden geheel
tot de taak van de kerk te behoren, zullen de vergaderingen van
de kerk geen stichtingen in het leven roepen, tenzij ten behoeve
van bepaalde belangen, voorzover het mocht blijken, dat die
bezwaarlijk anders dan door een stichting goed kunnen worden
behartigd.
b. Tot het verrichten van arbeid, welke geacht kan worden althans
ten dele tot de taak van de kerk te behoren of ten behoeve van
bepaalde belangen, welker behartiging ten dele tot de taak van de
kerk behoort, kan een vergadering van de kerk zelfstandig of in
samenwerking met andere vergaderingen van de kerk dan wel met
derden een stichting in het leven roepen of aan een reeds door
derden opgerichte stichting deel nemen.
c. De samenwerking met derden tot het oprichten van of het
deelnemen aan een stichting zal slechts geschieden, indien en
zolang dit bevorderlijk is voor het welzijn van de kerk. In de
statuten van een dergelijke stichting behoort de bepaling voor te
komen, dat door haar bestuur geen besluit uitgevoerd en geen
handeling verricht kan worden, waardoor naar het oordeel van de
vertegenwoordigers van de vergadering der kerk haar welzijn
geschaad zou worden. Indien een zodanige bepaling in de statuten
ontbreekt, zullen de vergaderingen van de kerk er op letten, dat
deze haar althans genoegzame vrijheid laten om, bijaldien zij of
haar
|347|
vertegenwoordigers het welzijn van de kerk geschaad achten, zich
aan de medewerking aan de stichting te onttrekken. Zij zullen
hiertoe evenwel niet overgaan, indien naar haar oordeel het
welzijn van de kerk voortgezette medewerking aan de stichting
dringend vordert.
d. Door de vergaderingen van de kerk zullen een of meer deputaten
worden aangewezen, die als haar vertegenwoordigers in het bestuur
van de stichting zitting zullen hebben of die op de handelingen
van dit bestuur toezicht zullen houden. Daarbij zullen deze
vergaderingen zich het recht voorbehouden het ontslag van haar
deputaten geheel afhankelijk te stellen van wat door haar wordt
aangemerkt als het welzijn van de kerk.
Voorbeeld van een stichting, door welker totstandkoming duidelijk bepaalde belangen van de kerken worden gediend, is die welke bekend staat als de Landelijke Samenwerking; zij beoogt het waarborgen van de uitkering der verschuldigde emeritaatsgelden.