|239|
Artikel 67
Elke kerkeraad zal zorgen dat de gemeente, in het bijzonder op de dag des tieren, wordt samengeroepen tot de dienst des Woords, de dienst der gebeden en de dienst der barmhartigheid.
Met dit artikel zijn wij gevorderd tot het derde hoofdstuk, dat tot opschrift heeft: Het werk van de kerk.
Wat dit opschrift betreft, valt er een duidelijk onderscheid te constateren met het analoge hoofdstuk in de oude kerkorde. Want dit heeft tot titel de opsommende formule: Van de leer, sacramenten en andere ceremonieën. Men kan niet zeggen dat die omschrijving nauwkeurig en volledig weergeeft het geheel van de in dat hoofdstuk opgenomen bepalingen. Om maar iets te noemen, het laat zich eigenlijk niet volhouden dat de bepalingen over de catechismusprediking en over de psalmen en gezangen, zoals die worden aangetroffen in de artikelen 68 en 69 der oude kerkorde, te rangschikken zouden zijn onder het begrip ceremonieën. Het is daarom, trouwens ook nog om andere redenen begrijpelijk, dat men in de herziene kerkorde heeft gezocht naar een nadere omschrijving. De keuze van het nieuwe opschrift is mede beïnvloed door een gewijzigde opzet, die bij het rangschikken en formuleren der opgenomen bepalingen is gevolgd. Men kan er zich van overtuigen door even aandacht te schenken aan de respectieve afdelingen, waarin het hoofdstuk is onderverdeeld. Achtereenvolgens komen aan de orde de kerkdiensten, de catechese, de herderlijke zorg, de evangelisatie en zending, de stoffelijke aangelegenheden en de stichtingen. Het zal duidelijk zijn, dat wij hier inderdaad telkens te maken krijgen met bepaalde aspecten van het werk, dat door en vanwege de kerk ter hand wordt genomen. Alles wat ter zake voorziening vraagt in bepalingen van de kerkorde, werd in dit hoofdstuk samengebracht.
Het voordeel van de hier gevolgde opzet tegenover die in de oude kerkorde moet terstond opvallen. In de oude kerkorde komt wel een bepaling voor over de catechismusprediking, maar een volledig zwijgen wordt er bewaard over de prediking, de dienst des Woords in het algemeen. Ook over de inrichting
|240|
van de kerkdiensten ontbreken daarin de toch onontbeerlijk te achten bepalingen. Verder ontbreken eveneens bepalingen over het werk van evangelisatie en zending.
Het hangt met de hier gevolgde opzet samen, dat de bepalingen welke in de eerste artikelen van het analoge hoofdstuk der oude kerkorde voorkomen, elders een plaats moesten ontvangen. Het zijn de artikelen 53 en 54, die handelen over de ondertekening van de formulieren van enigheid door de ambtsdragers. In de herziene kerkorde is die aangelegenheid overgebracht naar het hoofdstuk over de ambten van de kerk. Behalve voor de ondertekening van de belijdenisgeschriften moet er ook een regeling zijn voor het toezicht op het nakomen van die ondertekening door de ambtsdragers. De oude kerkorde handelt daarover in de artikelen 53 en 54. Voor wat betreft deze kant der zaak heeft de herziene kerkorde het nodige bepaald in haar vierde hoofdstuk, dat handelt over het vermaan en de tucht van de kerk.
De eerste afdeling van het nieuwe hoofdstuk heeft tot onderwerp de kerkdiensten. Twaalf artikelen zijn hieraan gewijd.
Met de benaming kerkdiensten worden bedoeld de samenkomsten der gemeente of wat men vroeger wel placht aan te duiden als godsdienstoefeningen. Deze laatste benaming is in onbruik geraakt. Nu zou men ook kunnen gebruiken het begrip eredienst. Het is ook inderdaad zo, dat de gemeente pleegt samen te komen voor de eredienst. En die samenkomst zelf wordt ook inderdaad wel aangeduid als eredienst. Maar het is meer in overeenstemming met het tegenwoordige woordgebruik om van kerkdiensten te spreken.
Eerst zijn er enige algemene bepalingen. In artikel 67 wordt een nadere omschrijving geboden van een kerkdienst. Hierin wordt de gemeente samen-geroepen tot de dienst des Woords, de dienst der sacramenten, de dienst der gebeden en de dienst der barmhartigheid. In dit verband is het niet nodig op de hier genoemde onderdelen nader in te gaan. Zij komen in het vervolg elk afzonderlijk aan de orde. Wel kan men de vraag stellen, of deze opsomming van onderdelen verantwoord is te achten, en of zij volledig is. Maar ook deze vraag laat zich alleen goed beantwoorden, wanneer wij eerst ons een helder denkbeeld hebben gevormd van wat onder de dienst des Woords enz. moet worden verstaan. Het is daarom beter die kwestie nu te laten rusten en in een later verband er nader op in te gaan.
In het artikel wordt gezegd, dat de gemeente in het bijzonder op de dag des Heren moet worden samengeroepen. Door de gekozen formulering is de gelegenheid opengelaten om hetzelfde te doen geschieden ook op andere dagen. In artikel 70 komt uitdrukkelijk ter sprake het samenroepen van de gemeente ook op andere dagen dan op de dag des Heren. Maar aan het samenroepen juist op de dag des Heren moet een bijzondere betekenis worden gehecht. Het zal geen uitvoerig betoog behoeven, waarom bepaaldelijk op de dag des
|241|
Heren kerkdiensten worden belegd. Wij hebben daarin te maken met een aloude traditie, waarvan op goede gronden mag worden aangenomen, dat zij teruggaat tot de tijd der apostelen. Ik wil er niet over strijden, of men terecht kan spreken van een apostolisch voorschrift. In elk geval is het een goede traditie, waaraan behoort te worden vastgehouden. Wij bezitten in de kerkdiensten op zondag een kostelijke gave, waarvoor wij niet dankbaar genoeg kunnen zijn. Het instandhouden er van moet als een harde noodzaak worden aangemerkt, vooral in een tijd van toenemende secularisatie. Stellig kan er aanleiding zijn voor een onderzoek, of de inrichting der kerkdiensten aan een wijziging, misschien zelfs een grondige, moet worden onderworpen. Maar los van deze kwestie moet het vaststaan dat met het houden van kerkdiensten een levensbelang der kerk is betrokken.
Deze omstandigheid mag wel even de opzettelijke aandacht hebben. De oude kerkorde is in dat opzicht lang zo duidelijk en stellig niet. Zij gaat van kerkdiensten op de zondag uit als van een vanzelfsprekende zaak. Op dezelfde wijze wordt het tegenwoordig lang niet meer algemeen verstaan. De situatie waarin wij in de wereld verkeren, maakt het noodzakelijk op dit punt met een duidelijke bepaling voor de dag te komen. En dat natuurlijk niet in de zin van een blote betuiging, maar ter dege om die bepaling aan alle leden van de kerk voor te houden en zorg te dragen dat zij in de praktijk ijverig wordt nagekomen. Aan het houden van kerkdiensten op de dag des Heren kan men, althans in een bepaald opzicht, min of meer toetsen, of men van doen heeft met een levende kerk, een kerk die trouw is aan haar Heer.
Tenslotte valt er nog op te wijzen, dat het de taak van de kerkeraad wordt genoemd, de gemeente samen te roepen en de bedoelde kerkdiensten voor haar te beleggen. Met deze bepaling wordt recht gedaan aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. Niet de synode noch een of andere centrale instantie in een landskerk zorgt voor het samenroepen van de gemeente in haar kerkdiensten. Elke gedachte aan iets dergelijks wordt door dit artikel bij voorbaat afgesneden. Het is enig en alleen de kerkeraad, die hierbij optreedt en de nodige maatregelen ter zake moet treffen. Het werk van de kerk draagt allereerst en allermeest een bij uitstek plaatselijk karakter.
In deze bepaling staat echter tegelijk nog iets anders uitgesproken. Zij is niet alleen gekeerd tegen het optreden van een centrale instantie buiten de gemeente, maar evenzeer tegen elke macht welke zich binnen de plaatselijke kerk zou willen opwerpen om de beslissende leiding te nemen. Het zijn niet een paar ouderlingen, het is niet de commissie van beheer, het is ook niet de predikant, die een kerkdienst kan beleggen. De enige bevoegde instantie is de kerkeraad, geheel in overeenstemming trouwens met het bepaalde in het hoofdstuk over de vergaderingen van de kerk. De kerkeraad draagt in dat opzicht de enige en de volle verantwoordelijkheid, een verantwoordelijkheid die hij uit de aard der zaak niet kan overdragen aan anderen.
De kerkorde spreekt niet over kerkdiensten welke gemeenschappelijk met
|242|
gemeenten van andere kerkformaties worden gehouden. Onder het bestel van de oude kerkorde kwam zo iets in het algemeen niet voor en was het eigenlijk ook ondenkbaar. Maar in de laatste jaren is die kwestie steeds meer actueel geworden. Vandaar dat het nodig is gebleken dat door de synoden bepaalde regelen werden gesteld. In de desbetreffende richtlijnen wordt door opeenvolgende synoden, in verband met de behoeften uit de praktijk in diverse plaatselijke kerken, nog al eens wijziging aangebracht. Er is in dat opzicht een ontwikkeling gaande, waarvan het einde nog niet valt te bezien. Met name met Hervormde gemeenten komen dergelijke gemeenschappelijke kerkdiensten voor. Een der belangrijkste richtlijnen die werden vastgesteld, houdt in dat de kerkelijke vergaderingen er zich van moeten vergewissen en er op behoren toe te zien, dat in dergelijke gemeenschappelijke kerkdiensten ,,geen ander evangelie wordt gebracht dan dat van Jezus Christus, zoals Hij in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift in de belijdenisschriften van de Gereformeerde Kerken wordt beleden.”