Artikel 51
1. De classis zal ten minste eens in het kwartaal samenkomen ter behandeling van de voorkomende zaken.
2. Het behoort met name tot haar taak toe te zien, dat de kerken haar roeping en taak nakomen, zoals die in de kerkorde staan omschreven; advies en hulp te bieden aan de kerkeraden, in het bijzonder deze bij gebleken behoefte in staat te stellen een dienaar des Woords te beroepen; en de grenzen tussen de kerken van haar ressort vast te stellen.
3. De taak van het afgeven en het in ontvangst nemen van het getuigenis van vertrek alsmede van het verlenen van approbatie met betrekking tot dienaren des Woords kan de classis, voor de periode tussen haar gewone bijeenkomsten, toevertrouwen aan twee of meer kerken. Deze kerken zullen van de daartoe te houden bijeenkomst kennis geven aan de overige kerken, in geval van ingebrachte wettige bezwaren geen beslissing nemen en voorts van haar handelingen op de eerstvolgende bijeenkomst der classis verantwoording afleggen.
|194|
Nadat in het vorige artikel de samenstelling van de classicale vergadering is geregeld, houdt dit artikel zich bezig met de regeling van haar werkzaamheden. Ook hier is het weer zo, dat wij er van moeten uitgaan, dat de classis een huishoudelijke regeling heeft, waarin alles met betrekking tot haar samenkomsten en werkzaamheden in bijzonderheden is omschreven en geregeld. De kerkorde kan zich bepalen tot het aangeven van enkele hoofdzaken, punten die als fundamenteel moeten worden beschouwd voor het functioneren van de classicale vergadering. De herziene kerkorde gaat daarin, zoals wij zullen zien, iets verder dan de oude.
Het eerste lid van het onderhavige artikel dat een bepaling bevat over de frequentie van de te houden samenkomsten, sluit zich aan bij het bepaalde in de oude kerkorde. Daar heet het in artikel 41, dat de kerken een dienaar en een ouderling zullen afvaardigen „ter plaatse en tijd bij hen in het scheiden van elke vergadering goedgevonden (zo nochtans dat men het boven de drie maanden niet uitstelle) …” Op de aldus omschreven wijze ontbreekt er toch wel iets aan de vastheid en regelmaat, die bij het samenkomen van classicale vergaderingen behoort te worden nagestreefd. In werkelijkheid hebben in vorige eeuwen dan ook niet alle classes de gewoonte gekend om op vaste tijdstippen bijeen te komen. En men heeft zich zelfs niet altijd gehouden aan de aanwijzing om geen langere tussentermijn toe te laten dan die van drie maanden. Wat dit laatste betreft, is de huidige praktijk van verscheidene classes daarmede nog altijd in overeenstemming. Het zomer-seizoen geeft er soms aanleiding toe om tussen twee in die periode vallende classicale vergaderingen een termijn te stellen, die langer duurt dan drie maanden. Bij de formulering van de desbetreffende bepaling in de herziene kerkorde is met die praktijk rekening gehouden. Er staat in de bepaling niet, dat de vergadering om de drie maanden of om het kwartaal zal samenkomen maar dat zij eens in het kwartaal bijeenkomt. Het is dus mogelijk, dat dit de ene maal gebeurt in de eerste maand van het kwartaal en de volgende maal in de tweede of derde maand van het daaropvolgende kwartaal, zodat er tussen beide samenkomsten een tussenruimte is niet van drie, maar van vier of vijf maanden.
Overigens kan van de bepaling in de herziene kerkorde worden gezegd, dat zij strikter is dan die in de oude. De classis is verplicht op zijn minst viermaal per jaar bijeen te komen voor de behandeling van de haar opgedragen en toevertrouwde zaken. Welke deze zaken zijn, daarvan wordt hier niet een volledige opsomming gegeven. In het algemeen kan men er van zeggen, dat zij een uitvloeisel zijn van het kerkverband zowel naar de zijde van de kerkeraden als naar de zijde van de particuliere en generale synoden. Andere zaken zijn er niet, om de eenvoudige reden dat de classis niet een zelfstandige bestuursinstantie is.
In het tweede lid vinden wij enige werkzaamheden vermeld, die deel uitmaken van de taak der classicale vergadering. Al kan er dan niet sprake
|195|
zijn van een volledige opsomming van werkzaamheden, het zou niet juist zijn dienomtrent in de kerkorde alles in het midden te laten. De oude kerkorde is in dat opzicht wel uitermate sober. Zij spreekt in artikel 41 van de verkiezing van afgevaardigden naar de particuliere synode, die moet geschieden in de laatste samenkomst voor het bijeenkomen van die synode. Verder wordt daarin alleen iets bepaald over wat de praeses onder anderen een iegelijk (namelijk van de aanwezige afgevaardigden) zal afvragen. Hij moet vragen, of zij in hun kerken hun kerkeraadsvergadering houden; of de kerkelijke discipline (of tucht) geoefend wordt; of de armen en scholen bezorgd worden; en of er iets is, waarin zij het oordeel en de hulp der classis tot rechte instelling hunner kerk behoeven.
Het punt van de verkiezing van afgevaardigden naar de particuliere synode kan blijven rusten. Dit wordt in de herziene kerkorde in het gedeelte dat betrekking heeft op de particuliere synode, geregeld. Wat de rest betreft, het is wat eigenaardig dat alleen genoemd wordt een bepaalde taak van de praeses der classicale vergadering, een taak die voornamelijk schijnt te bestaan in het stellen van enkele vragen. De bedoeling is natuurlijk, dat het niet zou blijven bij het stellen van de desbetreffende vragen, maar dat er over de antwoorden daarop eventueel ook een discussie ontstaat en zelfs, indien nodig, een oordeel wordt uitgesproken. Maar ook wanneer men zulks in aanmerking neemt, blijft het toch vreemd, dat in dit verband wel de praeses wordt vermeld, maar over de taak der classicale vergadering met geen woord gerept.
De herziene kerkorde daarentegen noemt wel uitdrukkelijk de taak, welke de classis heeft te vervullen. Bij het opstellen van het tweede lid is er naar gestreefd een globale omschrijving te bieden van die taak, een omschrijving waaronder allerlei bijzonderheden, waarnaar volgens de oude kerkorde de praeses een onderzoek zou hebben in te stellen, gesubsumeerd moeten worden geacht. Een dergelijke omschrijving behoort een algemeen aspect te dragen. Op die manier is het ook mogelijk, dat men in de respectieve classes juist onder dat algemene aspect de bijzondere omstandigheden, die nog al wat zullen, althans kunnen, uiteenlopen, tot haar recht doet komen. De vragen, in de oude kerkorde aangegeven, zullen niet steeds en niet overal in de aldaar gestelde vorm naar voren behoeven te worden gebracht. Het bedoelde algemene aspect heeft men hierin gevonden, dat er bij de classis moet zijn een toezien dat de kerken haar roeping en taak nakomen, zoals die in de kerkorde staan omschreven. Een voornaam deel van de taak der classis bestaat in het toezicht houden op de kerken, die tot haar ressort behoren. Dat toezicht kan op allerlei wijze worden geoefend, ook door het stellen van bepaalde vragen aan de aanwezige afgevaardigden van de kerken, maar stellig niet uitsluitend door middel daarvan. Elk middel dat nuttig is om het bedoelde toezicht efficiënt te maken, kan door de classis te baat worden genomen, mits het blijft bij kerkelijke middelen, gelijk eigenlijk vanzelf spreekt.
|196|
Ten aanzien van dat oefenen van toezicht door de classis moet dan op tweeërlei worden gelet. Het is in de eerste plaats niet een toezicht, dat onbeperkt zou zijn en zich willekeurig over alles en nog wat uitstrekt. De classis mag zich niet gedragen als een bemoeial. Zij heeft er alleen op toe te zien, dat de kerken haar roeping en taak nakomen, zoals deze in de kerkorde staan omschreven. De kerken worden geacht de kerkorde te kennen niet alleen, maar ook volledig in te stemmen met wat in haar staat vastgelegd ter zake van roeping en taak der kerken. Dit wil zeggen niet alleen de bepalingen zelf van de kerkorde moeten worden nagekomen, maar ook is het noodzakelijk dat men zich houdt aan alle besluiten van de respectieve kerkelijke vergaderingen, welke op grond van die bepalingen en in overeenstemming daarmede tot stand zijn gekomen. Naar goede orde moet men aannemen, dat alle kerken zich zullen inspannen met getrouwheid haar roeping en taak na te komen. Zelf hebben zij zich daartoe verplicht door opname in het kerkverband. Geen der kerken kan er daarom bezwaar tegen hebben, dat daarop toezicht wordt geoefend. Men kan misschien opmerken, dat toezicht eigenlijk als iets overbodigs moet worden beschouwd. Maar de ervaring heeft geleerd, dat het niet kan ontbreken. Allerlei factoren dragen er toe bij, dat aan het nakomen van de bedoelde roeping en taak soms het een en ander mankeert. Men behoeft daarbij lang niet altijd te denken aan een opzettelijke tegenwerking en een welbewust negeren van de kerkorde of de synodale uitspraken. Misverstand, onoplettendheid, onmacht en nog meer blijken tegenwerkende factoren te zijn, die moeten worden ter zijde gesteld en overwonnen. In feite kunnen de kerken het bedoelde toezicht niet missen. Vaak gaat van dat toezicht ook een preventieve werking uit.
In de tweede plaats dient bij het oefenen van het toezicht nog op iets anders te worden gelet. Dat toezicht geschiedt door de classis, m.a.w. door de in die classis vertegenwoordigde kerken gezamenlijk. Het is in wezen een wederzijds toezicht van de kerken op elkander. Er is hier dus niet in geding het toezicht door een hogere instantie, met een bepaalde macht over de respectieve kerken in het classicale ressort bekleed. Het is niet zonder belang aan deze gesteldheid aandacht te schenken. In de Gereformeerde kerken is deze aangelegenheid anders opgezet en geregeld dan in andere Protestantse kerken en ook in de Roomse kerk. Bij de Luthersen heeft men bijvoorbeeld superintendenten, die tot taak hebben zelfstandig toezicht te oefenen over de kerken binnen het ressort waarover zij zijn aangesteld. Natuurlijk zijn ook zij in hun macht beperkt en zijn zij verantwoording schuldig van hun handelingen en beslissingen. Maar zij nemen die beslissingen dan toch persoonlijk en zij volvoeren die handelingen geheel voor zich. Dit is juist het onderscheid met het toezicht, dat de classis in onze kerken als haar taak heeft te beschouwen. Dit is nooit het toezicht van één alleen, maar steeds van de gezamenlijke kerken, in de classicale vergadering verenigd. Het is in de grond der zaak een wederzijdse dienst, die de in de classis samengebrachte kerken aan elkander bewijzen.
|197|
Bij deze dienst sluit zich meteen aan een volgende taak welke de classis heeft te vervullen. Zij bestaat hierin, dat de classis advies en hulp biedt aan de kerkeraden, in het bijzonder deze bij gebleken behoefte in staat stelt een dienaar des Woords te beroepen. Het spreekt vanzelf, dat bij het vervullen van deze taak het initiatief niet zoals ten aanzien van de eerstvermelde taak het geval is, bij de classis zelf ligt, maar bij de kerken, die advies en hulp behoeven en nu met een verzoek ter zake zich tot de classicale vergadering richten. Het gevraagde advies en de verlangde hulp kunnen van allerlei aard zijn. Men behoeft daarbij niet uitsluitend aan stoffelijke en financiële hulp te denken. Gewoonlijk zullen juist kwesties van heel andere aard aanleiding geven dat op de hulp der classis een beroep wordt gedaan. Hier is juist het adres, waar de kerken allereerst zich moeten vervoegen, wanneer zij in verlegenheid zitten met kerkrechtelijke moeilijkheden of met andere vragen, waarvoor de pastorale bearbeiding der gemeente de ambtsdragers meermalen plaatst. Ik wil daar even opzettelijk de aandacht op vestigen. Want soms bestaat al te spoedig de geneigdheid tot de hoogleraren in het kerkrecht of andere hoogleraren zich te wenden voor het ontvangen van advies. Het is echter lang niet altijd nodig hen er in te betrekken. De classicale vergadering is vaak voldoende in staat de verlangde adviezen te verstrekken. Het is bovendien zeer leerzaam, dat een classicale vergadering door gezamenlijke en rustige bespreking tracht zich een gefundeerd oordeel te vormen over een haar voorgelegde kwestie.
Natuurlijk is het waar, dat financiële aangelegenheden bij het verlenen van hulp door de classis een voorname rol spelen. Dit element wordt hier ook met zovele woorden genoemd, door de bepaling dat de classis in het bijzonder een kerk moet helpen om te kunnen overgaan tot het beroepen van een dienaar des Woords. Belangrijk is juist deze hulp, omdat het bezit van een dienaar des Woords voor elke gemeente als iets zeer wezenlijks moet worden beschouwd. Zolang een gemeente geen predikant heeft en als vacant te boek staat, houdt zij wel niet op een vergadering van gelovigen te zijn, maar zal zij tekort schieten in de zo noodzakelijke opbouw van het geloof. De bediening des Woords en der sacramenten door een eigen predikant is daartoe vrijwel onontbeerlijk. Het mag een classis daarom niet onverschillig laten, wanneer binnen haar ressort een kerk niet in het bezit is van een dienaar des Woords en zij financieel niet bij machte blijkt te zijn iemand als zodanig te beroepen. Dan zal zij zich voor haar deel moeten inspannen om zoveel mogelijk in de bedoelde behoefte te voorzien. Zij zal wegen moeten zoeken om het begeerde doel te verwezenlijken.
Vroeger was men gewoon deze taak te betitelen als de zorg voor hulp¬behoevende kerken; en men sprak van deputaten naar artikel 11 der kerk-orde alsook van collecten voor dit artikel. Geheel correct was dit spreken ook toen niet. Want artikel 11 van de oude kerkorde bepaalt wel, dat de kerkeraad, als representerende de gemeente, gehouden is haar dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen, maar daarin wordt met geen woord
|198|
gerept van een taak, die de classis zou hebben ten aanzien van hulpbehoevende kerken. In de oude kerkorde wordt dit punt nergens met zovele woorden genoemd. Het is in de herziene kerkorde, dat voor het eerst deze toch aangelegen zaak in haar bepalingen uitdrukkelijk wordt geregeld.
Er is tenslotte nog een derde taak, die aan de classis wordt toegekend. Het is deze, de grenzen tussen de diverse kerken binnen haar ressort vast te stellen. Dit is een taak, die rechtstreeks volgt uit de geaardheid van de classicale vergadering als gevormd door een aantal genabuurde kerken. Deze kerken zijn op elkander aangewezen en hebben voor elkanders belangen te waken en naar vermogen daarin te voorzien. Bij het bepalen van de grenzen voor elke kerk krijgen zij met elkander te maken. Niet één alleen kan en mag voor zich uitmaken, wat er in dat opzicht zal gebeuren. Zij zullen gemeenschappelijk die taak moeten behartigen.
Het derde lid van dit artikel brengt een nieuw element naar voren, dat men in de oude kerkorde tevergeefs zoekt. Het is een vrucht van de praktijk, die langzamerhand zich had gevormd in het kerkelijk leven. Men is in dit verband gewoon te spreken van de classis contracta. De bedoelde praktijk heeft nu een wettige plaats ontvangen in de kerkorde. Maar de opname daarvan in de kerkorde heeft toch vooral de strekking om te voorkomen, dat men aan een dergelijke classis contracta een te grote plaats zou geven in de kerkregering, door haar op te dragen allerlei belangrijke taken, die alleen door de classis zelf mogen worden vervuld. De strekking van de opgenomen bepaling is een beperking van de taak der classis contracta tot de in lid drie met name genoemde werkzaamheden. Deze werkzaamheden dragen een vrij formeel karakter. Zij betreffen het afgeven van en het in ontvangst nemen van getuigenissen, welke betrekking hebben op vertrekkende en inkomende dienaren des Woords. Dezen hebben in een dergelijk geval nodig een getuigenis niet alleen van hun eigen kerkeraad, maar eveneens van de classicale vergadering, waaronder zij ressorteerden. Zulk een geval kan zich voordoen ook in de periode tussen twee samenkomsten van de classis. Om nu te voorkomen dat men dan verplicht zou zijn te wachten tot het samenkomen van de eerstvolgende gewone classicale vergadering dan wel een buitengewone classis bijeen te roepen, heeft men deze regeling getroffen dat de bedoelde taak kan worden waargenomen door twee of meer kerken, die de classis voor dat doel heeft aangewezen. Zij zijn gemachtigd die zaak af te doen, zij het dat zij aan de overige kerken de gelegenheid moeten geven zich te doen vertegenwoordigen op de door haar te beleggen samenkomst, en onder de verplichting van haar handelingen rapport uit te brengen aan de eerstvolgende samenkomst der classicale vergadering. Het moeten uit de aard der zaak op zijn minst twee kerken zijn, die als zodanig de taak der classis waarnemen. En het spreekt vanzelf, dat tot die twee kerken niet mag behoren de kerk, welker dienaar des Woords bij het bedoelde getuigenis is betrokken. Vandaar dat het aanbeveling verdient, dat de classis altijd aan meer dan twee kerken de onderhavige lastgeving verstrekt.
|199|
Een dergelijke classis contracta is niet bevoegd tot het nemen van beslissingen, indien er tegen het verlenen van het verlangde getuigenis of het aanvaarden van het overgelegde getuigenis wettige bezwaren worden ingebracht. Er staat niet bij, van welke zijde eventuele bezwaren mogen ingebracht worden. Wij zullen dus moeten denken aan alle kanten, waarvan dit op wettige wijze kan gebeuren. Het woord „wettig” staat er in de bepaling bij. Dit zou wel eens moeite kunnen opleveren, als men namelijk verschil van mening krijgt over de al of niet wettigheid van een bepaald ter sprake gebracht bezwaar. Maar dat risico is toch veel minder ernstig dan het risico, dat het weglaten van het woord „wettig” zou opleveren. Want dan zou elk willekeurig bezwaar, hoe nietszeggend of uit de lucht gegrepen ook, tot gevolg hebben, dat de classis contracta zich onbevoegd moest verklaren. In geval van een wettig bezwaar, is die onbevoegdverklaring natuurlijk onvermijdelijk. Dan zal de zaak naar de gewone bijeenkomst van de volledige classis verwezen moeten worden dan wel een buitengewone bijeenkomst voor dat doel moeten worden samengeroepen.