|126|

Artikel 29
1. Deze vergaderingen zullen geen andere dan kerkelijke zaken behandelen.
2. De behandeling van deze zaken zal steeds geschieden in overeenstemming met het kerkelijk karakter van deze vergaderingen.

 

Alleen kerkelijke zaken

Dit artikel bevat geen enkel element, dat ook niet in de oude kerkorde wordt aangetroffen. Daar heeft men dezelfde stof alleen in een meer samengeperste vorm gegeven. In artikel 30 er van luidt het eerste gedeelte, dat hier uitsluitend in aanmerking komt, als volgt: In deze samenkomsten zullen geen andere dan kerkelijke zaken, en dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden. Al is beknoptheid in het algemeen als een deugd te beschouwen, in dit geval meen ik evenwel te mogen zeggen, dat de wat bredere uitwerking die in de herziene kerkorde aan de bedoelde bepaling wordt gegeven, voorkeur verdient.

Wij krijgen hier te maken met twee elementen, die elk op zichzelf genoemd en overwogen moeten worden. Vandaar dat het artikel twee afzonderlijke leden telt. In het eerste lid wordt gesproken over de zaken, die de kerkelijke vergaderingen te behandelen hebben; in het tweede lid over de wijze, waarop de behandeling daarvan behoort te geschieden.

Wij gaan er van uit, dat in en door kerkelijke vergaderingen alleen kerkelijke zaken worden behandeld. De vraag daarbij is, wat voor soort van kwesties door deze bepaling van behandeling worden uitgesloten; wat als niet-kerkelijke zaken behoort te worden aangemerkt. Staatkundige aangelegenheden en vragen van filosofische aard mogen dus b.v. niet aan de orde worden gesteld. Ten aanzien van tal van aangelegenheden valt het gemakkelijk genoeg uit te maken, of men met een kerkelijke dan wel met een niet-kerkelijke zaak te maken heeft. Kerkelijke vergaderingen behandelen geen wetsvoorstellen van de Regering, gelijk dit door de Tweede en de Eerste Kamer van de Staten-Generaal geschiedt. Ook geven zij geen uitspraken over het wezen van de materie, over de verhouding van verstand en wil, over de splitsing van atomen en over andere filosofische vraagstukken.

Toch is het aan de andere kant niet zo, dat iets wat op zichzelf moeilijk als specifiek-kerkelijk kan worden beschouwd, nooit in kerkelijke vergaderingen aan de orde zou mogen komen. Wanneer ergens een kerkgebouw moet worden gezet, dan zal de kerkeraad meermalen geplaatst worden voor vragen, die op technisch terrein liggen. En men kan moeilijk volhouden, dat dan in de kerkeraad over alle technische zaken, die bij de bouw van een kerk rijzen, een volledig stilzwijgen moet worden betracht. Bij de bespreking en vaststelling van een begroting komen uit de aard der zaak financiële overwegingen ter sprake. Het blijkt dan meermalen onvermijdelijk over

|127|

vragen van financiële politiek met elkander van gedachten te wisselen. En zo zou ik nog tal van voorbeelden kunnen noemen, waarbij kerkelijke vergaderingen zich inlaten met allerlei zaken, die als zodanig bepaald niet als kerkelijk kunnen worden gekwalificeerd.

Niemand zal er echter aan denken, dergelijke aangelegenheden te willen uitsluiten van de behandeling door kerkelijke vergaderingen. Want het is daarbij allerminst de bedoeling, zich met bouwtechnische en met financiële en met andere dergelijke vraagstukken als zodanig bezig te houden. Maar de kerkelijke vergaderingen zien zich voor de noodzaak geplaatst daarover te spreken en ten aanzien daarvan bepaalde besluiten te nemen, omdat en voorzover er een of ander kerkelijk aspect mede is gemoeid. Men heeft een gebouw nodig, waarin de gemeente bijeenkomt voor het houden van haar kerkdiensten. Er moeten gelden worden bijeengebracht en beheerd om te kunnen voorzien in de behoeften van de kerkelijke huishouding. Niet over technische, financiële en andere dergelijke problemen als zodanig laten de kerkelijke vergaderingen zich uit. Zij willen zich daarin volstrekt niet verdiepen. Zij moeten ook niet proberen in die richting iets te ondernemen, want haar ontbreekt op dergelijke gebieden alle deskundigheid. Maar uitsluitend omdat en voorzover er een kerkelijk belang bij is betrokken, moeten zij er toch over spreken, beslissingen nemen en maatregelen treffen. Zij zullen er op moeten letten, alle niet-kerkelijke aspecten bij dergelijke aangelegenheden in handen te leggen van of over te laten aan bevoegde deskundigen. Die zullen haar daarbij eventueel van raad en advies kunnen dienen.

Met deze uiteenzetting ben ik echter nog niet gereed ten aanzien van de begrenzing van de bedoelde kerkelijke zaken. Onder bepaalde omstandigheden kan het wenselijk en zelfs geboden zijn, dat kerkelijke vergaderingen zich opzettelijk met politieke en sociale vraagstukken inlaten. Zij doen soms goed met ten aanzien daarvan bepaalde uitspraken te doen of bepaalde beslissingen te nemen. Deze zullen dan haast altijd betrekking hebben op kwesties, waarbij een principiële positie-keuze vereist en onontbeerlijk geacht wordt. Juist dat principiële element rechtvaardigt de uitspraak of het optreden der kerkelijke vergadering. Want wanneer dat element zou ontbreken, vervalt elke gegronde reden om zich met dergelijke vraagstukken in te laten.

Ik noem enkele voorbeelden ter illustratie. Het zich aansluiten bij een organisatie, die de klassenstrijd predikt, kan en mag de kerk op geen enkele wijze goedkeuren. Daartegen zal zij krachtig en onomwonden haar stem moeten verheffen. Hetzelfde geldt evenzeer ten opzichte van elke levens- en wereldbeschouwing, die lijnrecht indruist tegen wat de Heilige Schrift ons voorhoudt als de wil Gods voor ons leven en handelen. In dergelijke gevallen mag een kerkelijke vergadering niet aarzelen met het uitspreken van haar getuigenis, ook al laadt zij daarmede de schijn op zich van zich te bemoeien met louter politieke of sociale aangelegenheden.

|128|

Het kan gebeuren, dat de overheid in haar wetgeving niet of niet voldoende rekening houdt met wat als de grondslagen van alle christelijk leven moet worden beschouwd. Of de overheid kan bij haar handelingen in een of ander opzicht duidelijk in strijd geraken met de wet Gods. In dergelijke gevallen zou een kerkelijke vergadering niet mogen schromen haar protest te doen horen. Het mag dan niet in haar macht staan, dergelijke dingen zelf ongedaan te maken of zulke bepalingen zelf op zij te zetten. Dan zou zij zich inderdaad begeven op een terrein, dat niet het hare is, en zich inlaten met een aangelegenheid van niet-kerkelijke aard. Wel ligt het daarentegen op haar weg om aan de bevoegde instanties bezwaren kenbaar te maken of terzake een waarschuwing voor te houden. Want zij heeft voor haar deel te waken over het publieke leven, dat dit zich zal schikken naar de ordinantiën Gods. Bij het afgrenzen van het begrip kerkelijk moeten wij niet alleen letten op de tegenstelling met politieke, sociale en dergelijke kwesties. Wij moeten ook denken aan kwesties van theologische aard. Het zou onjuist zijn, wanneer kerkelijke vergaderingen zich inlieten met alle mogelijke theologische vraagstukken. Het behoort niet tot haar taak daarover uitspraken te doen en die tot oplossing te brengen. Te dien aanzien moeten wij in het algemeen eerder denken aan een taak voor de wetenschap, de theologische wetenschap. Toch wil dit weer niet zeggen, dat de kerkelijke vergaderingen zich geheel buiten de theologie moeten houden. Kerk en theologie hebben ongetwijfeld iets met elkander te maken. En kerkelijke vergaderingen kunnen geroepen zijn, over de theologie in een of ander opzicht zich uit te spreken.

Het is niet eenvoudig precies de grenzen aan te geven. Maar het is duidelijk, dat wanneer de kerk een belijdenisgeschrift opstelt of uitspraken doet met betrekking tot haar belijdenis, dit niet kan gebeuren zonder zich te begeven op het terrein van de theologie en zonder een keuze te doen ten aanzien van theologische verschilpunten. Uit de aard der zaak zal daarbij altijd, als het goed is, een beroep worden gedaan op Bijbelteksten. De kerk zal moeten luisteren naar wat de Heilige Schrift zegt en trachten weer te geven wat zij als het getuigenis der Schrift heeft menen te verstaan. Maar hoe men het ook keren of wenden wil, zij zal dit nooit kunnen doen zonder geleid te worden door een bepaalde theologische interpretatie. De uitspraak van de kerkelijke vergadering heeft altijd een bepaalde theologische inhoud.

Het is dus geraden, dat een kerkelijke vergadering gebruik maakt van de bijstand der theologie. Zij heeft theologische adviseurs nodig. Maar zij behoeft, met deze adviezen en medewerking, toch geen ogenblik te aarzelen om een belijdenisgeschrift op te stellen of te aanvaarden, over bepaalde punten van het geloof zich uitdrukkelijk uit te spreken en op bepaalde formules zich vast te leggen. Zij is ook dan bezig met het behandelen van kerkelijke zaken.

Tenslotte nog iets over het tweede lid van dit artikel, dat betrekking heeft

|129|

op de wijze, waarop de kerkelijke vergaderingen haar zaken te behandelen hebben. De oude kerkorde bepaalt dat de behandeling op kerkelijke wijze behoort te geschieden. In de herziene kerkorde wordt gezegd, dat de behandeling moet geschieden in overeenstemming met het kerkelijk karakter van de vergaderingen. Het is in beide gevallen de kwestie goed te weten, wat die kerkelijke wijze of dat kerkelijk karakter eigenlijk inhoudt.

Het gaat bij vergaderingen van de kerk anders toe dan bij de bevoegde instanties van de overheid of in bedrijven en dergelijke organisaties. Zo behoort het althans het geval te zijn. Er mag hier geen sprake zijn van een opleggen, een bevelen, een dwingen. Men moet er niet op uit zijn elkander te overstemmen, terug te dringen. Men moet niet proberen, de een tegenover de ander eigen haan koning te doen kraaien. De beslissingen moeten evenwel tot stand komen, doordat men elkander tracht te overtuigen en zoveel mogelijk in gemeenschappelijk overleg. Vandaar dat het vaak veel tijd kost en men veel geduld moet betrachten, voordat er beslissingen worden genomen. Vooral ook is het zo, dat men altijd bereid moet zijn voor duidelijke uitspraken van Gods Woord uit de weg te gaan en daarnaar zich te gedragen of te voegen.

Soms wordt wel eens de gedachte gewekt, alsof bij een kerkelijke behandeling van zaken formele bepalingen van weinig belang zouden zijn en er op het in acht nemen daarvan niet zo precies gelet behoeft te worden. Die opvatting laat zich echter niet op goede gronden handhaven. Ook kerkelijke vergaderingen moeten zich aan formele regelen houden. De goede orde wordt door een stipt opvolgen van formele regelen alleen maar gediend. Wanneer men daarvan afwijkt of het daarmede minder nauw neemt, werkt men er aan mede de gang van zaken te bemoeilijken en zelfs in de war te sturen. Iets anders is het, wanneer men er op wil wijzen, dat kerkelijke vergaderingen, meer dan andere instanties, tegen alle formalisme en het zich verliezen in formaliteiten hebben te waken. Met een dergelijke gedragslijn wordt de goede zaak nooit gediend, en zeker niet wanneer er kerkelijke zaken in geding zijn. Boven het in acht nemen van formele bepalingen en regelen moet altijd gaan het betrachten van Gods wil en het nastreven van het heil en welzijn der kerk.

Ik kan het nog op een andere wijze uitdrukken. Bij de behandeling van haar zaken zullen de kerkelijke vergaderingen nooit mogen verzuimen te bedenken, dat voor haar als hoogste wet behoort te gelden de liefde. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat men elders niet met de eis der liefde zou hebben te rekenen. Voor een christen kan het niet anders dan dat hij zich altijd door de liefde laat gezeggen. Maar het is toch wel in bijzondere zin voor de kerkelijke vergaderingen noodzakelijk er zich rekenschap van te geven, dat haar arbeid moet geschieden in de geest der liefde. Ieder van de leden zal het hebben te verstaan, dat de een de ander uitnemender moet achten dan zichzelf.

Hoe meer de leden van de kerkelijke vergaderingen doordrongen zijn van

|130|

dit besef, des te beter zullen deze vergaderingen haar taak kunnen nakomen. Het is juist daardoor dat in de praktijk het kerkelijk karakter van deze vergaderingen aan het licht treedt en tot zijn recht komt.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 29