Artikel 73
Degenen, die niet als kind gedoopt zijn, zullen de heilige doop eerst ontvangen, nadat zij door beantwoording van de in het daarvoor vastgestelde

|261|

formulier opgenomen vragen openbare belijdenis des geloofs hebben afgelegd.

 

Doop van volwassenen

De kinderdoop is in onze kerken regel. Maar het kan toch voorkomen dat er volwassenen zijn, aan wie de doop moet worden bediend. Wanneer het goed is, zouden wij hier aan een tweede regel moeten denken, die met de eerstvermelde regel geheel op één lijn staat. Ik heb het oog op de arbeid van evangelisatie en zending. Juist wanneer wij deze arbeid als een normaal bestanddeel beschouwen van de taak der kerk in de wereld, mogen wij niet anders verwachten dan dat telkens weer volwassenen zich voegen tot de gemeenschap der kerk en in haar begeren opgenomen te worden door de doop. Hun doop is in geen enkel opzicht minder in waarde dan de kinderdoop. Ook hij is normaal en regelmatig.

Over de doop van volwassenen handelt dit artikel. Het spreekt van degenen die niet als kind gedoopt zijn, en vermijdt op deze manier het gebruik van de term „bejaarden”, welke in de oude kerkorde voorkomt. Daarin luidt artikel 59 als volgt: De bejaarden worden door de doop de christelijke gemeente ingelijfd en voor lidmaten der gemeente aangenomen, en zijn daarom schuldig het avondmaal des Heren ook te gebruiken, ’t welk zij bij hun doop zullen beloven te doen.

In de herziene kerkorde is het element van de verhouding tot het avondmaal des Heren weggelaten. De regeling daarvan moet men zoeken in de artikelen die betrekking hebben op dat sacrament. Volstaan wordt met de bepaling, dat dezulken de doop alleen mogen ontvangen, nadat zij persoonlijk belijdenis des geloofs hebben afgelegd. Nadere toelichting zal deze bepaling haast niet behoeven. Zij vindt steun in de aanwijzingen en voorbeelden, welke ons uit de Heilige Schrift bekend zijn. Daarin wordt geleerd, dat wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zalig zal worden; het geloof komt, met andere woorden, eerst en daarna volgt de doop.

In dit verband moet wel even de vraag aan de orde komen, op welke leeftijd iemand moet worden geacht niet meer voor het ontvangen van de kinderdoop in aanmerking te komen en reeds terstond tot het afleggen van belijdenis des geloofs geroepen te zijn. Het is niet mogelijk in dat opzicht een nauwkeurige afgrenzing aan te geven. Uit de aard der zaak zal men rekening hebben te houden met de graad van geestelijke ontwikkeling, welke bij de jeugdige personen kan worden geconstateerd, die zich voor dat doel aanmelden of door hun ouders aangemeld worden. Maar al is er dan ook enige variatie mogelijk bij het precies bepalen van de bedoelde leeftijd, in het algemeen zal men daarmede gewoonlijk niet boven de twaalf jaren moeten gaan.

 

Afzonderlijk breng ik ter sprake de formulieren, welke bij de bediening van de doop worden gebruikt. Het gebruik daarvan wordt voorgeschreven, zowel

|262|

bij de bediening van de kinderdoop als die van de doop van volwassenen. In het eerste lid van artikel 72 staat dat de doop in een kerkdienst bediend wordt met gebruikmaking van het daarvoor vastgestelde formulier. En in artikel 73 luidt het evenzo, dat de volwassenen, voordat zij gedoopt worden, de in het daarvoor vastgestelde formulier opgenomen vragen moeten beantwoorden.

In dit opzicht is er zakelijk een volledige overeenstemming met het bepaalde in de oude kerkorde. Deze heeft een afzonderlijk artikel, dat betrekking heeft op het gebruiken van formulieren. Het is artikel 58, luidende als volgt: De dienaars zullen in het dopen, zo der jonge kinderen als der bejaarde personen, de formulieren van de instelling en het gebruik des doops, welke tot dien einde onderscheidenlijk beschreven zijn, gebruiken. Voor de strekking van deze bepaling maakt het natuurlijk geen enkel verschil, dat zij in de herziene kerkorde verwerkt is in de artikelen, welke ook andere elementen met betrekking tot de doop bedoelen te regelen. De bepaling zelf behoort te worden nagekomen. Het zou ongetwijfeld denkbaar zijn, dat de doop werd bediend zonder gebruikmaking van enig formulier. Hij zou daardoor in waarde in geen enkel opzicht behoeven te dalen. Wij hebben hier te maken met een kerkelijk overeengekomen en goedgevonden regeling. Zij heeft dit voordeel, dat, bij elke bediening van de doop, de erbij betrokkenen en heel de gemeente bepaald worden bij de rijke betekenis van dat sacrament en bij de hoge roeping, waartoe het ieder die het heeft ontvangen, verplicht en blijft verplichten.

Een vroeger wel meermalen ingebracht bezwaar tegen de lengte der formulieren heeft veel van zijn kracht ingeboet, nu er nieuwe formulieren zijn opgesteld en in gebruik genomen. Ook uit ander oogpunt moet de invoering daarvan als een verbetering worden aangemerkt.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 73