Artikel 100
1. De in een meerdere vergadering bijeenkomende kerken vormen een lichaam dat rechtspersoonlijkheid heeft.
2. De rechtspersoon wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd, hetzij door de praeses en de scriba van de vergadering, hetzij door de praeses en de scriba van de door de vergadering ter zake benoemde deputaten.
3. De rechtspersoon kan ook vertegenwoordigd worden door één of meer andere personen, door de vergadering of de deputaten daartoe aangewezen.
4. Iedere meerdere vergadering zal de nodige voorzieningen treffen voor een zorgvuldig beheer van de stoffelijke aangelegenheden welke aan de kerken binnen haar ressort gemeen zijn.

 

De meerdere vergadering als rechtspersoon

Het bepaalde in dit artikel vormt min of meer een tegenhanger van het bepaalde in het vorige artikel. Ging het daar over de stoffelijke aangelegenheden van de plaatselijke kerk, artikel 100 heeft betrekking op de stoffelijke aangelegenheden van de meerdere vergaderingen. Bij vergelijking met wat de oude kerkorde over hetzelfde onderwerp bevat, moeten wij een verschil constateren. Terwijl er voor artikel 99 een analoog artikel in de oude kerkorde ontbreekt, behoeven wij hetzelfde niet te zeggen ten opzichte van dit artikel. Het hierin bepaalde vinden wij in hoofdzaak terug in artikel 84 der oude kerkorde.

Die eigenaardige gesteldheid, dat namelijk de oude kerkorde het zwijgen bewaart over de regeling van de stoffelijke aangelegenheden der plaatselijke kerk en wel iets bepaalt met betrekking tot die van de meerdere vergaderingen, heeft haar oorzaak. Het bedoelde artikel 84 is van vrij jonge datum. Het is eerst door de generale synode van Middelburg (1933) in de kerkorde ingevoegd als een geheel nieuw onderdeel, onder het hoofd: Van de stoffelijke aangelegenheden aan de kerken gemeen. Het heeft zijn ontstaan te danken aan de kerkelijke moeilijkheden uit de jaren 1926 en daarna. De toen opgedane ervaringen deden het wenselijk voorkomen een voorziening te treffen om te vermijden dat kerkelijke goederen, toebehorende aan de gemeenschappelijke kerken, ongewild bij een breuk of scheiding

|341|

van de kerken vervreemd zouden kunnen worden. Men heeft er zich, na de totstandkoming van het nieuwe artikel, van overtuigd dat deze bepaling inderdaad doeltreffend was en wel op grond van een opzettelijk ingesteld proefproces bij de burgerlijke rechter, dat geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 1938.

Dat artikel luidt als volgt: De kerken, die in classes, particuliere synoden en generale synode samenkomen, vormen tezamen even zovele vermogensrechtelijke eenheden ten aanzien van de stoffelijke aangelegenheden, die haar onderscheidenlijk in classicaal, particulier-synodaal en generaal-synodaal verband gemeen zijn. Deze eenheden worden in en buiten rechte vertegenwoordigd zowel door de respectieve classicale, particulier-synodale en generaal-synodale vergaderingen, als door deputaten, die door deze vergaderingen worden benoemd, geïnstrueerd en ontslagen en in al hun handelingen door hun instructie zijn gebonden.

De hier gebruikte terminologie is bij de herziening aanvankelijk overgenomen. Maar toen naderhand een zaak aanhangig kwam, die resulteerde in de opname van de twee volgende artikelen, heeft de overweging daarvan aanleiding gegeven om in de terminologie van artikel 100 enige wijziging aan te brengen. Het bleek mogelijk te zijn alles samen te vatten in de term rechtspersoonlijkheid. Op deze manier kon er een grote vereenvoudiging worden bereikt. Een en ander heeft zijn beslag gekregen in de synode van Amsterdam (1967). Aan de bijzonderheden die bij de totstandkoming van de bedoelde beslissingen betrokken zijn, ga ik hier voorbij. Ik kan mij bepalen tot de toelichting van de huidige tekst van het artikel in de herziene kerkorde.

De plaatselijke kerk bezit rechtspersoonlijkheid. In het eerste lid van dit artikel wordt nu vastgelegd, dat deze rechtspersoonlijkheid eveneens toekomt aan het lichaam, dat gevormd wordt door de in een meerdere vergadering bijeenkomende kerken. De bedoelde positie komt niet toe aan de classis, de particuliere synode en de generale synode, evenmin als zulks het geval is ten aanzien van de kerkeraad. De kerkelijke vergaderingen zijn alleen de instanties, die de rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen vertegenwoordigen. Deze formulering is gekozen om aansluiting te hebben bij wat in het burgerlijk recht momenteel van kracht is. Op deze manier wordt er ook uit vermogensrechtelijk oogpunt zekerheid verkregen. Maar het is niet zo, dat hiermee een vreemd element zou worden ingebracht in het kerkelijk recht. Het is niet anders dan een uitvloeisel van de geestelijke eenheid, welke onderling tussen de gezamenlijke kerken aanwezig is. De plaatselijke kerken staan niet los naast elkander, maar hebben een nauwe band die ze met elkander verenigt; en daaraan wordt binnen het kerkverband op allerlei manieren uitdrukking gegeven. Die eenheid werkt niet alleen in op de regeling van de inwendige verhoudingen. Zij manifesteert zich in niet mindere mate ook naar buiten, doordat de gezamenlijke kerken, hetzij binnen de classis, hetzij binnen de particuliere synode, hetzij binnen de

|342|

generale synode, als een lichaam optreden, een eigen verantwoordelijkheid aanvaarden en bepaalde aanspraken en rechten voor zich vindiceren. Als zodanig vinden zij dan bij de Overheid erkenning.

Over de vertegenwoordiging van de hier bedoelde rechtspersonen wordt het een en ander bepaald in het tweede en derde lid van dit artikel. Er wordt van uitgegaan, dat de taak der vertegenwoordiging, zowel in als buiten rechte, wordt waargenomen door de praeses en de scriba der meerdere kerkelijke vergadering, dan wel door de praeses en de scriba van haar deputaten. Het is dus niet nodig dat telkens door de classis of synode bepaalde opdrachten worden verleend. Alleen voor het geval dat een kerkelijke vergadering van oordeel is dat van de hier aangegeven regel moet worden afgeweken, is het noodzakelijk dat een opzettelijk besluit in die zin wordt uitgelokt en genomen. De mogelijkheid daartoe vindt men in het derde lid geopend.

In het vierde lid volgt nog een bepaling, die in de oude kerkorde geen analogie heeft. Zij is evenwel van groot belang. Zij kan hier niet worden gemist, evenmin als de in het vorige artikel voorkomende bepaling, welke aan de kerkeraad de verplichting oplegt om voorzieningen te treffen voor een zorgvuldig beheer van de stoffelijke aangelegenheden. Ook op de meerdere vergaderingen rust dezelfde verplichting met het oog op de stoffelijke aangelegenheden, welke aan de kerken binnen haar ressort gemeen zijn. Er is hiermee natuurlijk niet voor elke meerdere vergadering een even zware taak verbonden. Maar geen er van kan er zich geheel aan onttrekken in dat opzicht bepaalde voorzieningen te treffen. Want de kerken hebben in de loop des tijds allerlei financiële verplichtingen tegenover elkander op zich genomen, en zij gaan nog steeds voort daaraan uitbreiding te geven. Men behoeft slechts te denken aan het algemeen bureau van de kerken, het algemeen diaconaal bureau, de theologische hogeschool, om te begrijpen dat de daarmee verbonden lasten niet gering zijn. Niet zonder een behoorlijk beheer en zorgvuldige administratie is het mogelijk een dergelijke taak te volbrengen. Vandaar dat een voorschrift, gelijk in de bepaling van het vierde lid wordt aangetroffen, stellig niet mocht ontbreken.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 100