|245|
Artikel 69
1. De leiding van de kerkdiensten zal berusten bij de dienaar des Woords van de gemeente of bij een van haar dienaren, dan wel bij een andere,door de kerkeraad daartoe uitgenodigde bevoegde dienaar des Woords.
2. Indien een proponent voorgaat, zal de leiding bij hem berusten, met dien verstande dat hij zich onthouden zal van alle verrichtingen, welke een ambtelijk karakter dragen.
3. Hetzelfde geldt, indien een ander dan een dienaar des Woords of een proponent voorgaat, aan wie de classis, in een zeer bijzonder geval, overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde bepalingen, daartoe de bevoegdheid heeft verleend.
4. In de overige gevallen zal de leiding berusten bij een ouderling der gemeente en zal een naar het oordeel van de kerkeraad geschikte preek worden gelezen.
Bij de kerkdiensten krijgen wij niet alleen te maken met de vraag, welke instantie verantwoordelijk moet worden geacht voor de inrichting daarvan. Het is daarnaast eveneens van belang te weten, aan wie de leiding van de kerkdiensten moet worden toevertrouwd. Ook al is het dat de kerkeraad een regeling heeft getroffen voor de gang van zaken bij de kerkdiensten die voor de gemeente worden belegd, het is duidelijk dat die regeling geen effect kan sorteren, wanneer er niet iemand is, die persoonlijk de zorg voor de uitvoering er van op zich neemt.
Het is deze aangelegenheid, waarvoor dit artikel enige bepalingen biedt. Voor de volledigheid stip ik nog even aan, dat de oude kerkorde ter zake geen enkele bepaling bevat. De formulering van de nieuwe bepalingen is echter gebeurd in nauwe aansluiting bij de in onze kerken bestaande gebruiken. Wij kunnen hier dus spreken van gewoonterecht.
Op zichzelf zou het denkbaar zijn, dat er niet één enkele persoon wordt aangewezen om de zorg voor de leiding der kerkdiensten op zich te nemen. Het laat zich voorstellen dat deze taak aan een kleiner of groter aantal personen uit de gemeente zou worden toevertrouwd; zelfs dat zoveel mogelijk alle volwassene leden der gemeente er in werden betrokken. Het valt ook bepaald niet gemakkelijk, met een beroep op gegevens der Heilige Schrift, uit te maken, waaraan wij in dat opzicht de voorkeur moeten geven. Een stellig voorschrift bevat de Bijbel in elk geval niet. Toch zijn er voldoende overwegingen aan te voeren om duidelijk te maken, dat het aanbeveling verdient aan één of slechts weinigen de leiding der kerkdiensten op te dragen. De praktijk wijst uit, dat lang niet allen in de gemeente de nodige gaven en de vereiste bekwaamheid bezitten om op een verstandige en opbouwende wijze de bedoelde taak te vervullen. Nu kan men er nog over discussiëren, of de
|246|
kerkeraad een bepaald iemand dan wel meer personen moet aanwijzen voor het geven van die leiding. Enige afwisseling in de leiding kan bijdragen tot verrijking van het geheel en aan de andere kant ook tot het wakker houden van de volle aandacht. Een dergelijke mogelijkheid wil ik daarom niet als verwerpelijk ter zijde schuiven. Maar onder ons is het nu eenmaal zo, dat men in de kerkdiensten heeft gekozen voor een eenhoofdige leiding. Naar die vorm richten zich de bepalingen in de kerkorde.
Onder normale omstandigheden berust de leiding van de kerkdiensten bij een dienaar des Woords. In het eerste lid van dit artikel vinden wij de bepaling, die zulks als regel aangeeft. Het ligt ook voor de hand, dat juist de dienaar des Woords die taak krijgt te vervullen. Hij heeft in onze kerkdiensten de voornaamste werkzaamheid te verrichten. Want hij is geroepen aan de gemeente het evangelie te verkondigen. Dat hij daarnaast ook de overige verrichtingen welke er plegen te gebeuren in een kerkdienst, op zich neemt, spreekt dan haast vanzelf. Er komt nog bij dat hij door de toerusting waarover hij dank zij zijn theologische studie kan beschikken, de meest aangewezene is voor die taak. In bepaalde zin mag men hem als deskundige op het onderhavige gebied beschouwen. Hij is bij uitstek de man, die de taak van liturg op zich kan nemen.
Natuurlijk brengt het toevertrouwd krijgen van deze taak aan de andere kant een grote verantwoordelijkheid met zich mede. Het leiden van een kerkdienst is geen geringe zaak. Het bestaat niet enkel in het lezen van een aantal teksten en het uitspreken van een aantal formules zonder meer. Zo iemand wordt geplaatst voor het vervullen van een geestelijk leiderschap, een geestelijk leiderschap in de verhevenste zin van het woord. Wie daartoe is geroepen, behoort zich van zijn verantwoordelijkheid ten diepste bewust te zijn. Hij zal zich hebben in te spannen om alle onderdelen van de kerkdiensten zo goed mogelijk tot hun recht te doen komen. Het hart zal er in moeten spreken. Zonder diepe innerlijke spanning is het ondoenlijk te volbrengen wat er in dat opzicht van de liturg wordt verlangd.
Gewoonlijk zal de bedoelde taak worden verricht door de eigen dienaar des Woords van de gemeente, of indien zij over meer predikanten beschikt, door één van hen. In geval de gemeente vakant mocht zijn of haar eigen predikant om de een of andere reden afwezig mocht zijn, kan een andere dienaar des Woords worden uitgenodigd tot het waarnemen van die taak.
In de bepaling van de kerkorde staat nog een nadere toevoeging opgenomen. Er is sprake van een bevoegde dienaar des Woords. De kerkeraad mag, met andere woorden, met het uitnodigen van predikanten niet willekeurig tewerk gaan. Niet elke predikant komt daarvoor in aanmerking. Slechts hij die het recht heeft ontvangen om binnen het verband van de Gereformeerde kerken de dienst des Woords en der sacramenten te vervullen, mag worden uitgenodigd. Daarvoor bestaan bepaalde vereisten, die hier niet worden opgesomd. Zij vloeien voort uit wat elders in de kerkorde is vastgelegd of in andere synodale bepalingen staat aangegeven. Het is niet nodig
|247|
hier een volledige opsomming te leveren. Slechts zij opgemerkt dat predikanten uit kerken, met welke onze kerken geen correspondentie onderhouden, in het algemeen niet in aanmerking komen om voor te gaan in de dienst des Woords en der sacramenten.
Ook mag een predikant niet op eigen initiatief een kerkdienst buiten eigen gemeente gaan leiden. Hij zal in alle geval daartoe moeten worden gevraagd door de desbetreffende kerkeraad. Het is immers zo, gelijk de beide vorige artikelen te verstaan geven, dat de kerkeraad altijd en onder alle omstandigheden de verantwoordelijke instantie is voor het samenroepen van de gemeente en voor het inrichten van de kerkdiensten.
Nu kan het voorkomen, dat er op geen enkele manier een dienaar des Woords beschikbaar blijkt te zijn die de leiding van een kerkdienst op zich kan nemen. Of ook dat al is het wellicht niet uitgesloten een dienaar des Woords voor dit doel bereid te vinden, de kerkeraad het nuttig oordeelt op een andere wijze te werk te gaan. Het is op dergelijke gevallen, dat de overige leden van dit artikel betrekking hebben.
Het tweede lid betreft het geval, dat een proponent voorgaat. Zo iemand heeft nog niet het recht ontvangen Woord en sacramenten te bedienen. Hij staat nog niet in het ambt. Toch mag hij, volgens het hier bepaalde, de leiding van de kerkdienst op zich nemen. Dit gebeurt echter met een bepaalde reserve. Omdat hij nog niet in het ambt werd gesteld en bevestigd, spreekt het vanzelf dat hij zich van alle ambtelijke handelingen moet onthouden. De vraag is dan, wat men heeft te verstaan onder verrichtingen, welke een ambtelijk karakter dragen. Dat zo iemand de doop niet mag bedienen, is zonder meer duidelijk. Maar er zijn ook handelingen, waarvan niet ieder terstond weet te zeggen, of zij al dan niet een ambtelijk karakter dragen. Een verwijzing naar artikel negen van de kerkorde, dat een omschrijving biedt van de taak van de dienaar des Woords, brengt in het bedoelde opzicht wel meer licht. Maar ook dan is er soms nog plaats voor twijfel, zoals ten aanzien van de vraag, of de proponent in de dienst der gebeden mag voorgaan.
Het derde lid heeft betrekking op een zeer bijzonder geval. Daarbij moet worden gedacht aan het voorgaan van wat men vroeger placht te noemen een oefenaar. De kerkorde zelf bevat ter zake niet een opzettelijke regeling. Zij volstaat met verwijzing naar de door de generale synode vastgestelde bepalingen. Nu hebben vroegere generale synoden ook inderdaad enige bepalingen gemaakt met betrekking tot oefenaars. Maar de ervaring heeft geleerd, dat deze bepalingen niet uitmunten door duidelijkheid en volledigheid. Toch is het aan de andere kant niet zo heel erg, dat zij in dat opzicht wat te wensen overlaten. Want hebben in een vroegere periode de oefenaars meermalen goede diensten bewezen, in de huidige situatie is er eigenlijk geen plaats voor het instituut van deze oefenaars of hoe men hen anders zou willen betitelen. Alleen in geval van uiterste nood, wanneer het onmogelijk blijkt goedopgeleide predikanten te krijgen, is er aanleiding er de toevlucht toe te nemen.
|248|
Het schijnt dat er juist in de laatste tijd een streven openbaar wordt om, in verband met het gebrek aan predikanten, weer meer van dat instituut gebruik te maken. De kerken zullen er dan wel op bedacht moeten zijn, dat er dusdoende niet een categorie van personen gaat ontstaan, die niet het ambt van dienaar des Woords bezitten, maar in feite beschouwd worden als tweederangs-predikanten.
Tegenwoordig wordt de bedoelde mogelijkheid te baat genomen om iemand, die goede gaven heeft om in het midden der gemeente voor te gaan, zonder dat hij de rechten van een dienaar des Woords bezit, gelegenheid te bieden incidenteel een stichtelijk woord te spreken. Voor zo iemand geldt dan dezelfde bepaling als die wij in het tweede lid hebben aangetroffen voor proponenten.
Het vierde of laatste lid biedt tenslotte nog een voorziening voor kerkdiensten, waarin geen dienaar des Woords noch proponent noch oefenaar voorgaat. Wij krijgen dan te maken met dusgenaamde leesdiensten, waarin een preek wordt voorgelezen. Dergelijke kerkdiensten zijn onder ons langzamerhand tot een zeldzaamheid gaan behoren. Maar geheel uitgeschakeld zijn zij toch niet. In kleine gemeenten komen af en toe nog wel dergelijke diensten voor. De bepaling in de kerkorde zegt nu, dat dan de leiding behoort te berusten bij een ouderling der gemeente. Het is natuurlijk niet noodzakelijk, dat deze taak bij beurte door alle ouderlingen van de desbetreffende gemeente wordt waargenomen. Niet ieder heeft de voor die taak benodigde gaven. En het verdient aanbeveling, dat men in het belang van de gemeente zoekt naar degene, die het best in staat is de bedoelde taak te volbrengen. Hij zal de gave des gebeds moeten bezitten en zal zich met zijn stem goed verstaanbaar moeten kunnen maken. De leiding van de kerkdienst wordt in een dergelijk geval dus opgedragen aan een der ouderlingen. Deze bepaling brengt evenwel niet noodzakelijkerwijze met zich mede, dat de lezing van de preek eveneens door dezelfde ouderling geschiedt. Uit de formulering van het vierde lid blijkt zulks duidelijk. Het lezen van de preek is een afzonderlijke werkzaamheid. Daarvoor wordt vereist een technische bekwaamheid. Eventueel kan de kerkeraad voor die werkzaamheid een ander dan een der ambtsdragers uitnodigen. Het voorlezen van de preek moet zo goed mogelijk geschieden, juist in het belang van de gemeente. De bepaling houdt voorts in, dat de kerkeraad de verantwoordelijkheid moet dragen voor de keuze van de voor te lezen preek. Wanneer dus een ander dan een der ambtsdragers der gemeente de preek voorleest, zal de keuze steeds moeten geschieden in overleg met of met goedkeuring van de kerkeraad.