Artikel 9
1. De taak van de dienaar des Woords is de bediening van het Woord aan de gemeente en al naar de gelegenheid eveneens de verkondiging van het evangelie aan hen, die vervreemd zijn van het evangelie, aan de Joden en aan de niet-gekerstende volken; de bediening van de sacramenten; het uitspreken van de zegen; de leiding van alle overige ambtelijke werkzaamheden in de kerkdiensten, als in het bijzonder het afnemen van de openbare belijdenis des geloofs, het doen van bekendmakingen inzake vermaan en tucht, het bevestigen van ambtsdragers, het bevestigen van huwelijken; en het catechetisch onderricht.

|68|

2. Voorts is het zijn taak, tezamen met de ouderlingen, over de gemeente de herderlijke zorg uit te oefenen, over haar en over de mede-ambtsdragers het opzicht te hebben en het vermaan en de tucht te oefenen, de leden der gemeente trouw te bezoeken en tevens te trachten anderen ook op andere wijze dan door de openbare verkondiging van het evangelie voor Christus te winnen.
3. De kerkeraad kan aan een dienaar des Woords een bijzondere opdracht geven en op grond daarvan hem van een deel van de in lid 1 en 2 bedoelde werkzaamheden vrijstellen.

 

De taak van predikanten

Nadat gehandeld is over de vereisten, waaraan iemand moet voldoen om toegelaten te worden tot het predikambt, en verder over de manier van beroeping van dienaren des Woords, biedt artikel negen een taakomschrijving. Het spreekt vanzelf, dat deze in een kerkorde onmisbaar is. Zowel de gemeente als de predikant zelf behoren te weten, wat, voor een goede vervulling van zijn taak, van een dienaar des Woords verwacht mag worden.

In de oude kerkorde wordt in dit verband het woord ambt gebruikt. Ambt moet dan worden verstaan in de thans verouderde betekenis van taak. Artikel zestien luidt daar als volgt: Der dienaren ambt is, in de gebeden en bediening des Woords aan te houden, de sacramenten uit te reiken, op hunne medebroeders, ouderlingen en diakenen, mitsgaders de gemeente, goede acht te nemen, en ten laatste met de ouderlingen de kerkelijke discipline te oefenen, en te bezorgen dat alles eerlijk en met orde geschiede. In wezen is er geen verschil met het nieuwe artikel. Dit kenmerkt zich alleen, nu afgezien van het verschil in taalgebruik, door een streven naar een vollediger opsomming van de werkzaamheden, die met de taak van de dienaar des Woords zijn verbonden, alsook door het pogen in de omschrijving van deze taak een bepaalde onderscheiding scherp in acht te nemen.

Dat streven naar een enigszins vollediger opsomming van werkzaamheden verdient op zichzelf reeds toejuiching. Want zo kan ieder zich een vrij nauwkeurig beeld vormen van wat het inhoudt de taak van dienaar des Woords op zich te nemen. Maar nog uit een ander oogpunt moet dat streven naar volledigheid nuttig worden geacht. Ten aanzien van bepaalde kwesties, zoals met betrekking tot de inrichting van een kerkdienst, kan soms de vraag rijzen, wanneer er sprake is van ambtelijke handelingen, handelingen die voorbehouden zijn om te worden verricht door een dienaar des Woords. Voor het beantwoorden van dergelijke vragen is het van hoog belang, dat men niet afhankelijk is van subjectieve meningen, waarover altijd verschil van inzicht kan en zal bestaan, maar dat men zich kan beroepen op een duidelijke uitspraak der kerkorde, waarnaar allen zich hebben te schikken.

|69|

De bedoelde werkzaamheden worden in twee groepen onderscheiden, die respectievelijk in het eerste en in het tweede lid ter sprake komen. De eerste groep heeft betrekking op de speciale taak van de dienaar des Woords; de tweede op de taak welke hij tezamen met andere ambtsdragers, te weten de ouderlingen, moet vervullen. Zijn speciale taak bestaat in het bedienen van Woord en sacramenten. Op zichzelf zou met deze korte omschrijving kunnen worden volstaan. Het wezenlijke is daarmede gezegd. Al het overige dat verder nog volgt, ligt er in opgesloten. Maar, gelijk gezegd, is er alle reden om een meer gespecificeerde opsomming van werkzaamheden te bieden.

Naast de bediening van het Woord aan de gemeente wordt afzonderlijk genoemd de verkondiging van het evangelie aan hen, die vervreemd zijn van het evangelie, aan de Joden en aan de niet-gekerstende volken of, zoals men vroeger placht te zeggen, de heidenen en Mohammedanen. Kennelijk wordt dan gedacht aan de prediking in verband met de arbeid in evangelisatie en zending. Niet iedere predikant zal gelegenheid hebben zich aan dat deel van zijn taak te wijden. Er zijn predikanten, die hun leven lang niet betrokken zullen worden in arbeid van dergelijke aard en die vrijwel uitsluitend binnen een gevestigde gemeente het Woord krijgen te bedienen. Vandaar dat bij dit onderdeel van zijn taak de beperkende toevoeging staat opgenomen: al naar de gelegenheid. Meermalen zal die gelegenheid blijken te ontbreken. Er zij evenwel op gewezen dat zij in een wereld die zich in toenemende mate afkeert van God en Zijn dienst, zich als vanzelf zal aanbieden. Dan mag worden verwacht, dat een predikant die zijn roeping verstaat, niet zal nalaten de hem in dat opzicht geboden kans ook aan te grijpen.

Over de ambtelijke handelingen in kerkdiensten die worden opgesomd, behoeft hier niet in bijzonderheden te worden getreden. Elders in de kerkorde treft men daarover nadere bepalingen aan. Aandacht verdient evenwel dat in die opsomming afzonderlijk wordt vermeld het uitspreken van de zegen en dat daarin niet voorkomen de gebeden. Deze weglating betekent dat het voorgaan in gebeden niet beschouwd wordt als een eigen taak van de dienaar des Woords. Zij kan eveneens aan anderen worden toevertrouwd of opgedragen. In het bijzonder kan men dan denken aan leesdiensten, waarin door ouderlingen of door anderen die de preek voorlezen, de gebeden zullen worden uitgesproken. Maar de bedoelde mogelijkheid behoeft niet aan een dergelijk geval te blijven voorbehouden. In het algemeen kan er geen enkel bezwaar tegen bestaan, dat in een kerkdienst ook anderen dan de predikant voorgaan in het gebed. Natuurlijk kan zo iets niet gebeuren zonder dat dienomtrent afspraken zijn gemaakt en een regeling is getroffen.

Het catechetisch onderricht staat als laatste werkzaamheid genoemd bij de taak van de dienaar des Woords. De oude kerkorde bewaart daarover een volledig zwijgen; noch in artikel zestien, noch ergens elders wordt daar

|70|

de catechese ter sprake gebracht. Het is niet zonder belang dat bij de herziening der kerkorde dit manco werd verholpen. Want het moet juist als een zeer belangrijk onderdeel van de taak van de predikant worden beschouwd, dat hij volle aandacht weet te schenken aan de jeugd der kerk, niet het minst door middel van het catechetisch onderricht.

Het tweede lid van dit artikel handelt over de taak, die de dienaar des Woords tezamen met de ouderlingen moet vervullen. Daarbij moet dan niet zozeer worden gedacht aan een individuele taak voor elk van hen, waarbij ieder geheel naar eigen goedvinden te werk kan gaan. De bedoelde taak moet integendeel worden ondernomen in gemeenschappelijk overleg, niet zonder dat men van elkanders werk op de hoogte is en er elkander naar beste vermogen in tracht bij te staan. Uit deze opvatting behoeft niet te volgen dat de diverse ambtsdragers bij het bearbeiden der gemeente niet afzonderlijk zouden mogen optreden. Het kan soms zelfs raadzaam zijn dat een ambtsdrager alleen met een of meer leden der gemeente zich bezighoudt bij het vervullen van de bedoelde taak. Maar voorkomen moet worden dat zo iets gebeurt op eigen initiatief zonder medeweten en bewilliging van de overige ambtsdragers. Alles wat in dat opzicht moet worden uitgevoerd, is en blijft kleiner of groter onderdeel van een gemeenschappelijke taak, waarvoor steeds de medewerking en de medebeoordeling van alle ambtsdragers, predikant en ouderlingen gelijkelijk, vereist is.

De taak die door dienaar des Woords en ouderlingen gemeenschappelijk wordt vervuld, vinden wij hier omschreven als het uitoefenen van de herderlijke zorg over de gemeente alsook over elkander als ambtsdragers, het oefenen van het vermaan en de tucht, het met trouw bezoeken van de leden der gemeente en het pogen om anderen voor Christus te winnen. Op de bijzonderheden behoeft hier weer niet te worden ingegaan; omdat elders in de kerkorde bepalingen voorkomen, waarin het nodige wordt geregeld omtrent vermaan en tucht. Men zou misschien kunnen zeggen dat hier met het vermelden van het uitoefenen der herderlijke zorg voldoende was aangegeven. In ieder geval is het wat vreemd dat nog afzonderlijk het bezoeken van de leden der gemeente wordt genoemd. Want dat is een taak die geacht moet worden onmiddellijk te vallen onder de herderlijke zorg welke aan de ambtsdragers is toevertrouwd. Aan de andere kant kan het geen kwaad dat men bij de opstelling van het artikel niet al te formeel te werk is gegaan. Door de wat brede omschrijving wordt men er duidelijk aan herinnerd dat de herderlijke zorg der ambtsdragers een ernstige en veelomvattende taak is, waarvan ieder die er toe geroepen wordt, zich terdege rekenschap dient te geven.

Vermelding behoeft nog wel de slotclausule, die betrekking heeft op de taak om buiten de gemeente evangelisatorisch werkzaam te zijn. Deze clausule is analoog met de vermelding in het eerste lid van de afzonderlijke taak van de dienaar des Woords om het evangelie te verkondigen mede aan hen, die vervreemd zijn van het evangelie. Zij vormt een nieuw element,

|71|

dat in de oude kerkorde ontbrak. De bedoelde roeping komt eigenlijk tot de gehele gemeente. De ambtsdragers hebben daarom stellig ook tot taak zulks bij de gemeenteleden tot sterkere bewustheid te brengen, opdat ieder het versta naar vermogen in zijn omgeving ook anderen voor Christus te winnen. Maar het spreekt vanzelf dat zij zelf, evenals in andere opzichten, ook daarin als voorbeelden van de kudde van Christus zich hebben te gedragen.

De bepaling in het derde lid van dit artikel is geheel uit de praktijk van het kerkelijk leven geboren, zoals zich dit in de nieuwere tijd heeft ontwikkeld. Er bleek behoefte te bestaan aan predikanten met een bijzondere opdracht, die met zich medebrengt dat zij van bepaalde aan hun taak verbonden werkzaamheden ontheffing ontvangen. De strekking van deze bepaling is nu voor de kerkeraden de mogelijkheid te openen opdrachten van die aard te verlenen, uiteraard met inachtneming van wat overigens in de kerkorde staat bepaald en van eventuele aanwijzingen en besluiten der meerdere vergaderingen. Men kan denken aan predikanten, die aangesteld worden voor het werk in ziekenhuizen, voor de arbeid der evangelisatie, voor het werk onder studerenden, en dergelijke. Ook moeten in dit verband vrouwelijke predikanten worden genoemd. Met het oog op haar is in artikel drie een bepaling opgenomen, die uitspreekt dat in de regel haar een dergelijke bijzondere opdracht zal worden gegeven.

Men zal er op moeten letten, dat predikanten met een bijzondere opdracht in geen enkel opzicht beneden hun andere ambtgenoten staan. Zij hebben volkomen dezelfde rechten en verplichtingen als alle andere dienaren des Woords.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 9