Artikel 91
Voor bepaalde takken van de arbeid der evangelisatie kan de generale synode deputaten benoemen ten dienste van die kerken, welke daarvoor in aanmerking komen, en zo nodig de kerken opwekken dit werk naar vermogen te steunen.

 

Deputaten voor bepaalde takken van evangelisatie-arbeid

Dit artikel heeft betrekking op bepaalde takken van evangelisatiewerk, waarvoor niet kan worden volstaan met verwijzing naar de algemene bepalingen in de beide vorige artikelen. De gedachte is deze dat de arbeid der evangelisatie in het algemeen plaatselijk behoort te worden opgezet en onder leiding van de kerkeraad moet geschieden. Er is daarbij een grote mate van vrijheid gelaten aan de kerken, om zelf te beslissen over de wijze waarop zij die arbeid willen opzetten en regelen. Maar omdat een centraal orgaan bij het vervullen van de bedoelde taak niet geheel kan ontbreken, zijn er vanwege de generale synode deputaten aangewezen, die de respectieve kerken met hun adviezen ter zake kunnen dienen. Deze deputaten hebben, gelijk het vorige artikel bepaalt, tevens de taak het nodige te doen in het belang van de opleiding van krachten, welke in de bedoelde arbeid werkzaam begeren te zijn. Voorlichting en instructie vormen de voornaamste taak van die deputaten. Aan de eigenlijke uitvoerende arbeid doen zij niet mede.

|318|

Het is echter niet zo, dat het werk uitsluitend plaatselijk kan worden afgedaan. Hier en daar zijn de omstandigheden van die aard, dat een aantal kerken in onderling overleg en voor gezamenlijke verantwoordelijkheid een bepaalde tak van dat werk ter hand heeft moeten nemen. Zelfs alle kerken in een bepaalde classis of over nog een wijder gebied zich uitstrekkende, kunnen daartoe de handen ineenslaan. Tegen het maken van onderlinge afspraken tussen kerken kan geen enkel bezwaar bestaan, wanneer daardoor het werk wordt gediend en bevorderd. Met het oog op een dergelijke situatie heeft de synode van Utrecht (1923) indertijd al uitgesproken, dat indien het nodig is dat er verband gelegd wordt tussen het evangelisatiewerk op verschillende plaatsen, dit verband dan door of vanwege de kerkeraden moet worden gezocht.

De synode van Apeldoorn (1961) is in het bedoelde opzicht nog iets verder gegaan. Zij heeft er op aangedrongen, dat voor de uitvoering van de taak der evangelisatie alle classes en particuliere synoden deputaatschappen in het leven zouden roepen. De desbetreffende deputaten zouden dan de kerken moeten opwekken tot het werk der evangelisatie en daarbij steun moeten verlenen; verder leiding moeten geven bij eventuele gezamenlijk ondernomen acties, voorzover zulks gevraagd mocht worden; of op andere wijze in de hier bedoelde behoefte moeten voorzien. Met het oog op een en ander hebben generale deputaten zelfs een schema opgesteld, dat ten dienste van de classes en de particuliere synoden een aantal richtlijnen biedt.

Het medegedeelde blijft binnen het kader van de adviezen, die door generale deputaten kunnen worden verstrekt, en binnen het kader van de door plaatselijke kerken, hetzij afzonderlijk, hetzij in verbinding met een kleiner of groter aantal andere kerken, ondernomen arbeid. Voor het regelen van dergelijke situaties worden in de kerkorde geen nadere bepalingen aangetroffen.

Maar nu zijn er ook bepaalde takken van het evangelisatiewerk, welke een bijzonder karakter vertonen en ten aanzien waarvan het, om de een of andere reden, wenselijk is de hulp en de medewerking van het kerkverband in te roepen. Speciaal de generale synode moet, door middel van haar deputaten, dan bijspringen. En het is voor deze aangelegenheid, dat dit artikel enige aanwijzingen bedoelt te geven. Men moet dan denken aan bepaalde categorieën van de bevolking, die niet overal worden aangetroffen, doch op sommige plaatsen in het land zijn geconcentreerd, en waarvan men tegelijk moet zeggen dat niettemin alle kerken er een bepaalde verantwoordelijkheid voor dragen en deze ook dienen te aanvaarden. Het betreft schippers en zeevarenden; het betreft Rooms-katholieken, die immers in het bijzonder in enkele provincies de overwegende groep der bevolking vormen; het betreft de studenten aan de diverse universiteiten en hogescholen. Vooral het laatste voorbeeld is van gewicht en heeft aanleiding gegeven tot het opnemen van het onderhavige artikel in de kerkorde.

Het zou niet juist zijn, alleen aan de kerken waar de bedoelde universiteiten

|319|

en hogescholen gevestigd zijn, de zorg voor de bearbeiding door evangelisatie over te laten. Het is wel zo, dat de kerken in de academiesteden zich allereerst met die taak hebben in te laten. De grootste inspanning mag van haar kant worden verwacht. Maar omdat de personen die ter plaatse studeren, uit diverse delen des lands afkomstig zijn, spreekt het ook vanzelf dat de overige kerken zich aan een bepaalde medeverantwoordelijkheid niet kunnen en niet mogen onttrekken. De wijze waarop zij in dit opzicht haar verplichtingen kunnen nakomen, laat zich verschillend regelen. Het meest voor de hand ligt het evenwel het zo te doen, gelijk in de kerkorde staat aangegeven. Deputaten vanwege de generale synode vertegenwoordigen de gezamenlijke kerken, die in het kerkverband zijn verenigd. Zij moeten de kerken in de academiesteden bijstaan in het vervullen van haar stellig niet gemakkelijke taak om onder de studerenden evangelisatorisch werkzaam te zijn. Die kerken elders in het land moeten door middel van financiële bijdragen de uitvoering er van helpen nakomen.

Het verdient overweging aan het artikel een wat andere formulering te geven. Want het bijzondere van deze bepaling moet niet worden gezocht in het benoemen van deputaten door de synode, maar hierin dat de synode rechtstreeks een bepaalde verantwoordelijkheid aanvaardt voor een bepaalde tak van evangelisatie-arbeid. Dat zij voor dit doel dan deputaten aanwijst en van de kerken financiële bijdragen verzoekt, is niet anders dan uitvloeisel van het aanvaarden van die verantwoordelijkheid.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 91