Hoofdstuk 1
1. De taak van de dienaar des Woords is de bediening van het
Woord aan de gemeente en al naar de gelegenheid eveneens de
verkondiging van het evangelie aan hen, die vervreemd zijn van
het evangelie, aan de Joden en aan de niet-gekerstende volken; de
bediening van de sacramenten; het uitspreken van de zegen; de
leiding van alle overige ambtelijke werkzaamheden in de
kerkdiensten, als in het bijzonder het afnemen van de openbare
belijdenis des geloofs, het doen van bekendmakingen inzake
vermaan en tucht, het bevestigen van ambtsdragers, het bevestigen
van huwelijken; en het catechetisch onderricht.
2. Voorts is het zijn taak, tezamen met de ouderlingen, over de
gemeente de herderlijke zorg uit te oefenen, over haar en over de
mede-ambtsdragers het opzicht te hebben en het vermaan en de
tucht te oefenen, de leden der gemeente trouw te bezoeken en
tevens te trachten anderen ook op andere wijze dan door de
openbare verkondiging van het evangelie voor Christus te
winnen.
3. De kerkeraad kan aan een dienaar des Woords een bijzondere
opdracht geven en op grond daarvan hem van ene deel van de in lid
1 en 2 bedoelde werkzaamheden vrijstellen.