Art. 13a.

In geval een dienaar door de generale synode of in overeenstemming met door haar goedgekeurde bepalingen geroepen wordt tot een arbeid ten behoeve van de kerken in het gemeen, die een geestelijk karakter draagt en met de roeping tot verkondiging van het evangelie in nauw verband staat, waardoor hij zijn dienst in de gemeente niet langer kan uitoefenen, zal hij geacht worden in dienst te staan van de kerken in het gemeen en als zodanig ook de eer en de naam eens dienaars behouden. 1)

1) Zie voor het tweede lid van dit nieuwe, in 1949 aan de K.O. toegevoegde artikel: blz. 37.

In verband met dit nieuwe artikel over predikanten in algemene dienst zijn de volgende bepalingen van belang:

“De aanwijzing van degenen, die een bepaalde arbeid zullen verrichten ten behoeve van de kerken in het gemeen, zal gewoonlijk geschieden door de generale synode, tenzij de synode voor een bepaald geval bewilligd heeft in het treffen van een andere regeling dienaangaande. Deputaten dezer synode zullen in geen geval een ander recht hebben dan dat van voordracht en aanbeveling”.

“Predikanten in algemene dienst zijn aan het toezicht van de kerken in het gemeen door de generale synode voor al hun werk wat betreft hun ambtelijke positie onderworpen, ook voor zover de synode dit toezicht mocht opdragen aan deputaten”.

“Bij gebleken noodzakelijkheid van tuchtoefening over een dienaar des Woords, die geroepen werd tot een arbeid ten behoeve van de kerken in het gemeen en als

|347|

zodanig de eer en de naam van een dienaar des Woords behouden heeft, zal de kerkeraad van de gemeente, waartoe hij als lid behoort, onverminderd zijn recht voorlopig tot afhouding van het avondmaal te besluiten, zich in verbinding hebben te stellen met deputaten voor de generale synode, onder wier opzicht hij staat voor wat betreft zijn werk en ambtelijke positie, opdat de kerkeraad, in overeenstemming met het advies dezer deputaten, de tucht kan uitoefenen. Bij verschil van mening aangaande de uitoefening der tucht zal de beslissing staan bij de generale synode. In geval degenen, die geroepen werden tot een arbeid ten behoeve van de kerken in het gemeen, menen zich niet te kunnen neerleggen bij een beslissing van de synode volgens welke zij uit hun dienst ontslagen worden en/of zij hun ambtelijke positie niet langer mogen behouden, zullen zij zich mogen beroepen op een nieuwe synode, die zal samenkomen binnen een termijn van zes maanden na de dag waarop door hen appel aangetekend werd”.

“Ook ten aanzien van dienaren des Woords, die een benoeming ontvangen tot hoogleraar in de theologie, zal voortaan gehandeld worden overeenkomstig de hierboven bedoelde regeling” (’s- Gravenhage 1949).


Bos, F.L. (1950)