Art. 31.

Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich op een meerdere kerkelijke vergadering beroepen mogen; en ’t gene door de meeste stemmen goedgevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden. Tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods,

|116|

of tegen de artikelen in deze generale synode besloten, zolang als dezelve door geen andere generale synode veranderd zijn.

Kerkelijke besluiten worden, indien Gods Woord geen duidelijk uitsluitsel geeft, na grondige overweging genomen naar het gevoelen van de meerderheid.

“De praeses vrage het oordeel van de ganse vergadering af, verzamele de stemmen, zette het gevoelen van het grootste en beste deel uiteen; dat neme de scriba op; hij leze het opgenomene duidelijk voor, opdat het met aller instemming worde goedgevonden” (Emden 1571).

“In de vergadering worden de gevoelens van ieder afzonderlijk niet zozeer geteld dan wel veeleer gewogen, opdat alle dingen uit Gods Woord worden beslist, en de meningen welke — ofschoon ze naar het stemmenaantal gerekend beter schijnen te zijn — niet met de autoriteit van Gods Woord kunnen worden bevestigd, worden verworpen, en in elk geval niets geschiede, wat op enigerlei wijze met de leer van Gods Woord in strijd kan schijnen” (Forma ac Ratio 1550).

“In alle zaken — die altijd uitgenomen, van welke wij een uitgedrukt Woord Gods hebben — zal men, als de stemmen naarstig zullen gewogen zijn, blijven bij het advies van de meeste stemmen om daarnaar te besluiten …” (Dordrecht 1578).

Wanneer een minderheid principiële bezwaren heeft tegen het gevoelen van de meerderheid en zich daarbij niet kan neerleggen, kan het ter wille van het heil en de vrede der kerken geraden zijn om geen besluit te nemen of een gevallen meerderheidsbeslissing niet uit te voeren.

“De generale synode, lettende op de gang van zaken, lettende ook op het oordeel der meeste provinciale synoden, om, zelfs indien een voorslag goed werd gekeurd, niet tot de uitvoering over te gaan, zo daaruit schadelijke gevolgen voor de rust en de vrede der kerken zouden kunnen voortvloeien, acht het niet raadzaam in de gegeven omstandigheden de vereniging van de Theol. School met de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit tot stand te brengen” (Arnhem 1902).

|117|

Dit zal altijd nodig zijn indien de beslissing een conscientiebindend karakter zou dragen, terwijl de Schrift toch niet zo duidelijk spreekt, dat de mening van de minderheid als onschriftuurlijk moet worden afgewezen.

“De kerken zouden tot zulk een confessionele uitspraak slechts mogen overgaan, indien de Heilige Schrift ten aanzien van dit punt genoegzaam duidelijk zou wezen, zodat voor wie haar gezag ten volle erkent geen andere uitlegging zou mogelijk zijn …
Wanneer de synode uitspraak deed, zou deze een veroordeling inhouden van het gevoelen van vele gereformeerden van vroeger en later tijd, omdat er te allen tijde onder de gereformeerden verschil van inzicht is geweest over de vraag of naar de Schrift …
Bovendien zou een synodale uitspraak vèrstrekkende consequenties meebrengen in betrekking tot die leden van onze kerken, die een andere mening zijn toegedaan, dan eventueel in die uitspraak zou worden tot uitdrukking gebracht.
Immers het kan niet ontkend worden dat ook thans de gevoelens in genen dele eenstemmig zijn. Voor hen die een van de eventuele synodale uitspraak afwijkend gevoelen zijn toegedaan, zou persoonlijk een gewetensconflict kunnen ontstaan, en voor de kerken zou de vraag rijzen; in hoeverre zij hen, ten minste als zij ambtsdragers zijn, met hun afwijkend gevoelen nog zou kunnen dulden.
Dit alles zou wellicht moeten worden aanvaard, indien de Schrift zich ter zake volkomen ondubbelzinnig uitsprak, maar nu dit naar het oordeel van deputaten het geval niet is, menen zij dat de consequenties die een uitspraak der synode zou meebrengen haar te meer van het doen daarvan zullen moeten terughouden …
De synode besluit ... naar hun advies (n.l. het bovengenoemd advies der deputaten) te handelen en dus over de vraag ... geen uitspraak te doen” (Middelburg 1933).

Buiten de vergadering kan men op tweeërlei wijze trachten een besluit veranderd of opgeheven te krijgen.
Dit kan allereerst geschieden door een verzoek om revisie (herziening) aan een vergadering, gelijkwaardig aan die, welke het besluit genomen heeft.

“Artikel 31 betekent niet, dat wanneer iemand bezwaar heeft tegen het besluit ener kerkelijke vergadering, hij

|118|

dan niet op herziening van dit besluit bij dezelfde vergadering 1) zou mogen aandringen, en in appèl zou moèten gaan bij een meerdere vergadering” (Assen 1926).

1) Bedoeld is een vergadering van dezelfde kerken.

“Het zal aan niemand van buiten (de vergadering) vergund of toegelaten worden om enige klachten ter synode in te dienen tegen enige besluiten die door dezelfde synode genomen zijn. Maar zo iemand zich daarmede bezwaard vindt, zal hij zich daarover aan de volgende synode hebben te adresseren, welke alsdan zal onderzoeken of die (bezwaren) ontvankelijk zijn of niet. En dit zal ook niet mogen gedaan worden op rapport of kennisgeving van enige particulieren, maar alleen op (grond van) behoorlijk gewaarmerkte en uitgegeven acten” (Schoonhoven 1650).

Voorts bezit ieder die door een mindere vergadering meent verongelijkt te zijn of anderszins over een uitspraak van een mindere vergadering bezwaard is, het recht van appèl (hoger beroep) op een meerdere vergadering.

“Indien iemand meent dat hem op die manier (nl. door tuchtoefening) of op enige andere wijze onrecht is aangedaan dan mag hij zich van de uitspraak van de kerkeraad op het oordeel van de classe beroepen, en wederom van de beslissing van de classe de hulp van de synode inroepen, ook indien dergelijke tegensparteling en weigering om schuld te bekennen niet vrij zou zijn van het kenmerk van stijfhoofdigheid” (Wezel 1568).

“Indien iets in enige kerk van de classis voorvalt, hetwelk in de kerkeraad niet kan worden bijgelegd, dat zal worden verhandeld en beoordeeld in de classicale vergadering, van welke appèl zal zijn op de provinciale vergadering” (Emden 1571).

“Zo iemand zich beklaagt dat hij door het oordeel der mindere vergadering bezwaard is, die zal zijn zaak voor een meerdere mogen betrekken” (Dordrecht 1578).

“Artikel 31 betekent niet, dat wanneer iemand bezwaar heeft tegen het besluit ener kerkelijke vergadering, hij dan ... in appèl zou moèten gaan bij een meerdere vergadering, maar dat alleen het rècht hem gegund wordt in hoger beroep te gaan ten einde het besluit der mindere vergadering, waartegen hij bezwaar heeft, vernietigd te krijgen” (Assen 1926).

|119|

Van het recht om bij een meerdere vergadering in appèl te gaan mag alleen worden gebruik gemaakt indien men daarvoor genoegzame gronden meent te bezitten.

“De synode besluit in de beslissingen over gevallen, waarin van het recht van appèl kennelijk misbruik is gemaakt, niet met een eenvoudige afwijzing van het ingesteld appèl te volstaan, doch daaraan voortaan steeds toe te voegen een ernstige vermaning en bestraffing vanwege dat misbruik” (Sneek 1939).

Uit praktische overwegingen is het appèlrecht met betrekking tot grensgeschillen beperkt.

“De Synode besluit in kwesties, welke betrekking hebben op grensregelingen en geschillen daaruit voortvloeiende, voorzoveel daarbij niet twee particuliere synoden zijn betrokken, voortaan de eindbeslissing geheel in handen te leggen van de desbetreffende particuliere synode” 1) (Sneek 1939).

1) „Daarbij is immers veelal niet zozeer in het geding de vraag, of het rechtsgevoel zal worden bevredigd, als wel de vraag, op welke wijze het best aan de bestaande wensen bij de personen en kerken die bij de desbetreffende geschillen betrokken zijn, kan tegemoetgekomen worden. En het is niet in te zien, waarom deze taak niet aan de particuliere synode, welke geacht kan worden van de locale omstandigheden nauwkeurig op de hoogte te zijn, of althans zich op een vrij gemakkelijke wijze op de hoogte kunnen stellen, veel beter dan zulks aan een generale synode, die deze taak aan enkele deputaten zou moeten overdragen, ooit mogelijk zal blijken, kan voorbehouden blijven” (rapport).

Bij de weg van hoger beroep mag — krachtens art. 30. waarbij is bepaald dat men in meerdere vergaderingen niet zal behandelen dan ’t gene dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden — geen beroepsinstantie worden overgeslagen.

“De synode, overwegende dat de inzender van dit bezwaarschrift zich met voorbijgang van classis en provinciale synode rechtstreeks van zijn kerkeraad op de generale synode beroept, oordeelt dat zij op zijn bezwaar niet kan ingaan” (Arnhem 1902).

|120|

Verandert tijdens het hoger beroep de zaak dusdanig van karakter, dat hoewel de gronden voor de uitspraak in eerster instantie ondeugdelijk worden bevonden, er zich nieuwe gronden voor kerkelijk handelen voordoen, dan behoort de zaak naar de eerste instantie te worden teruggewezen.

“Al spoedig wordt het aan de synode duidelijk, dat de provinciale synode, die terecht classis en kerkeraad veroordeelde, zelve de fout beging, dat zij den adressant vonniste wegens een nieuw ontdekte dwaling ... Zij wees hem niet ter behandeling terug naar de kerkeraad, die met een naburige kerkeraad dat punt had te onderzoeken, maar maakte zelve uit dat hij geen ouderling kon zijn.
In overeenstemming met het rapport der commissie wordt besloten, adressant terug te wijzen naar de kerkeraad van A., om met een naburige kerkeraad het punt in kwestie te behandelen” (Rotterdam 1885).

Terwijl een verzoek om revisie ten allen tijde kan worden ingediend, moet hoger beroep binnen een bepaalde termijn worden aangetekend.
Na het verstrijken van die termijn kan de zaak dus alleen door een verzoek om revisie weer worden aanhangig gemaakt, waarna eventueel van het afgewezen verzoek om revisie weer kan worden geappelleerd.

“Alle protesten moeten ingezonden zijn op de dag van de opening der synode” (Rotterdam 1885).

“Hoger beroep tegen enige uitspraak ener kerkelijke vergadering moet vóór de eerstvolgende samenkomst der meerdere vergadering waarop men zich beroept, geschieden, met kennisgeving aan den scriba der vergadering, door wier besluit men zich bezwaard acht. Bij elke uitspraak moet hiervan kennis gegeven worden aan de belanghebbenden” (Dordrecht 1893).

Ook hangende een verzoek om herziening of een ingesteld hoger beroep, behoort men zich vooralsnog naar een met meerderheid van stemmen genomen wettig besluit van een kerkelijke vergadering te schikken (zich daaraan te conformeren), tenzij die kerkelijke vergadering zelf ter wille van het heil der kerk besluit, de uitvoering daarvan voorlopig op te schorten.

|121|

“Degene die zich beklaagt door de uitspraak van de mindere vergadering verongelijkt te zijn en zich op een meerdere beroept, zal intussen aan de uitspraak van de mindere vergadering onderworpen blijven totdat een meerdere daarover haar oordeel zal hebben uitgesproken” (Veere 1610).

“Tot nadere verklaring van het appèl heeft de synode hier toegevoegd en bijgedaan, dat zo iemand van een besluit van de classe aan de synode mocht appelleren, onderwijl het besluit van de classe zijn voortgang zal nemen en uitgevoerd worden” (Groningen 1617).

“Het beslissend oordeel of de uitvoering van het besluit ener kerkelijke vergadering hangende het appèl daartegen voorlopig kan worden opgeschort, staat in elk bijzonder geval bij de desbetreffende kerkelijke vergadering” (Utrecht 1946).

De verplichting om de eis der gehoorzaamheid hangende ingesteld appèl op te schorten bestaat voor kerkeraad en classis, als zij van een predikant nadere verklaring eisen van zijn gevoelen.

“Indien de kerkeraad, classis of synode ’t eniger tijd om gewichtige oorzaken van nadenken zou goedvinden, tot behouding van de eenheid en zuiverheid der leer, van ons te eisen nadere verklaring van ons gevoelen over enig artikel der voorzeide Belijdenis, van de Catechismus of van de Verklaring der Nationale Synode, zo beloven wij ook mits dezen, dat wij ’t aller tijd daartoe bereid en willig zullen zijn, op poene (d.i. straf) als boven (nl. het onmiddellijk bij weigering geschorst worden), behoudens het recht van appèl in geval van bezwaarnis, gedurende welke tijd van appèl wij ons naar de uitspraak der particuliere synode zullen regelen” (Ondertekeningsform. Dordrecht 1618/19). (Zie voorts bij art. 53.)

Het zich conformeren kan inhouden:
a. dat men zijn bezwaar niet van zo ernstige aard acht, dat men zich geroepen weet daarvan ten overstaan van de kerkelijke vergaderingen getuigenis te geven;
b. dat men zijn bezwaar in de kerkelijke weg bekend maakt, maar inmiddels de genomen besluiten de facto (d.i. in feite) aanvaardt;

|122|

c. dat men berust in het genomen besluit, na tevergeefs gepoogd te hebben aan de kerkelijke vergaderingen een overtuigend bewijs te leveren van de onjuistheid der betwiste uitspraak [Utrecht 1946].

De kerkelijke vergaderingen zijn echter in hun besluiten gebonden aan Gods Woord en aan de generale ordebepalingen der kerken, zolang deze laatste niet in de ordelijke weg veranderd zijn.

“(Aan de afgevaardigden wordt in last gegeven), om van onzentwege op de synode te handelen, beraadslagen en besluiten wat daar voorkomen zal, mits in gebondenheid aan Gods heilig Woord, de Formulieren van Enigheid en de aangenomen Kerkenordening” (Classis Amersfoort aan Amsterdam 1892).

“Voor zover wij in de wetenschap staan, dat èn zij èn de gehele vergadering in zaken des geloofs alleen Gods heilig Woord, en in de ordening der kerken de kerkrechtelijke beginselen onzer oude Gereformeerde kerken, gelijk die uit den Woorde Gods zijn afgeleid, tot enig richtsnoer zullen nemen, geven wij, onder dit verband, aan onze gedeputeerden zodanige autoriteit, alsof al de kerken in onze provincie zelve tegenwoordig waren” (Noordholland aan Utrecht 1905).

(De afgevaardigden krijgen opdracht) „conform den Woorde Gods, Formulieren van Enigheid, Kerkenordening en de verdere bepalingen der generale synoden onzer kerken te helpen handelen en besluiten over alle zaken, die ter vergadering mogen voorkomen en tot haar werkzaamheden behoren” (Friesland-Zuid aan Middelburg 1933).

Iedere mindere vergadering, en ook elke ambtsdrager en gelovige heeft daarom het recht om een besluit dat kennelijk in strijd komt met Gods Woord of de geldende kerkenordening niet voor vast en bondig te houden, daaraan rechtsgeldigheid te ontzeggen.

“Hetgeen eenmaal ter synode besloten is, zal geenszins noch classis noch kerkeraad zich vermeten te annulleren of te verbreken, tenzij dat bewezen kan worden, dat zulks met Gods Woord en de gemene kerkenordening strijdig zij” (Arnhem 1598).

|123|

“Is omgevraagd, of die van X. als leden van deze synode hun advies mede over de zaak zouden geven, en goedgevonden dat zo wanneer zij zich wilden schikken naar de meeste stemmen en het besluit van de synode nakomen, zij als leden de vergadering mochten dienen en helpen.
Daarop hebben die van X. verklaard, zich niet tegen het oordeel en de uitspraak der synoden te willen stellen, in zoverre er niets besloten werd, strijdende tegen Gods Woord en de generale ordeningen der synoden.
En derhalve zijn die van X, toegelaten in deze zaak mede te stemmen” (Hoorn 1602).

“Daartegenover binden zij (nl. de kerken in Noordbrabant en Limburg) de afgevaardigden aan Gods onfeilbaar Woord en mitsdien aan de Drie Formulieren van Enigheid en aan de Kerkenordening der Gereformeerde kerken in Nederland; en behouden zich op die grond de vrijheid voor, om — mocht dit onverhoopt nodig blijken — óók het andere deel van art. 31 der genoemde kerkenordening in toepassing te brengen” (aan Amsterdam 1892; idem aan Middelburg 1896).

“De gereformeerde kerken in Friesland — noordelijk gedeelte — zullen alles, wat door de generale synode wordt besloten, voor vast en bondig houden, voor zover het niet strijdt tegen het Woord Gods en de Drie Formulieren van Enigheid en de Kerkenordening” (aan Middelburg 1933).

Van alle kerkelijke besluiten moet allereerst geëist worden, dat zij voor het minst niet in strijd komen met Gods Woord.
Dit betekent met betrekking tot conscientiebindende bepalingen — d.i. alles wat aangediend wordt als een op zichzelf noodzakelijk stuk van godsdienst, in tegenstelling met ordebepalingen, die geen doel hebben in zichzelf —, dat zij ten volle gegrond moeten zijn op Gods Woord.

“Maakt al de volken tot mijn discipelen ... en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matth. 28: 19).

“Te vergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren die geboden van mensen zijn” (Matth. 15: 9).

“Eén is wetgever en rechter, Hij, die de macht heeft om te behouden en te verderven” (Jac. 4: 12).

“Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is dat de regeerders der kerk zekere orde onder elkander

|124|

instellen en verordenen tot onderhouding van het lichaam der kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten om af te wijken van hetgeen Christus onze enige Meester ons verordend heeft” (N.G.B. art. 32).

“De dingen die de conscientie aangaan, moeten met Gods Woord bevestigd worden, maar die welke de orde betreffen of middelmatig zijn, moeten tot zulk een noodzakelijkheid niet gedreven worden” (Emden 1571).

“Alle conscientie-bindende besluiten zullen duidelijk met Gods Woord moeten bevestigd worden, zullende dezelve anders van geen kracht zijn” (Huishoud. Regl. 1839).

Het is een eis van Gods Woord om alle conscientiebindende besluiten op hun schriftuurlijkheid te toetsen en elke bovenschriftuurlijke conscientiebinding te verwerpen.

“Gij zult leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat” (1 Cor. 4: 6).

“Om waarlijk vrij te zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen” (Gal. 5: 1).

“Wij verwerpen alle menselijke vonden en wetten, die men zou willen invoeren om God te dienen, en door deze de conscientiën te binden en te dwingen, in wat manier het zou mogen zijn” (N.G.B. art. 32).

Voorts behoeft geen besluit voor vast en bondig gehouden, d.i. als rechtsgeldig erkend te worden, dat kennelijk in strijd komt met geldende kerkelijke ordebepalingen, zolang deze niet in de wettige kerkelijke weg — zie art. 30 — veranderd zijn.

“Geen classis mag om ’t nalaten van een onregelmatig artikel, dat zonder voorafgaand gravamen gemaakt is 1), bestraft worden” (Harlingen 1603).

1) Bedoeld is een besluit dat genomen is zonder dat de mindere vergaderingen in de gelegenheid gesteld zijn om zich over de kwestie uit te spreken en hun afgevaardigden te instrueren.

“Zonder enige twijfel is de plaatselijke kerk krachtens het kerkverband gehouden zich aan de besluiten der meerdere vergadering te onderwerpen, maar natuurlijk alleen voor zover deze besluiten met de K.O. zelf niet

|125|

in strijd zijn. Wanneer een besluit der meerdere vergadering zo rechtdraads tegen de K.O. ingaat als het bedoelde besluit der classis X., kan geen kerkeraad verplicht worden zich daaraan bij voorbaat te onderwerpen. Alleen is zulk een kerkeraad gehouden van het besluit der classis bij de particuliere synode in beroep te gaan; maar tot onderwerping aan zulk een besluit is hij zeker niet verplicht” (rapport Leeuwarden 1920).

De bezwaarde partij heeft tot taak, om de betrokken kerkelijke vergadering of eventuele beroepsinstanties met bewijzen te overtuigen. Geschiedt dit serieus, dan heeft zij — zolang de kerkelijke weg niet ten einde toe bewandeld is — er recht op, in haar overtuiging zoveel mogelijk te worden ontzien. Anderzijds mag zij geenszins haar mening aan een niet overtuigde kerkelijke gemeenschap als wet opleggen, en niet-uitvoering van het besluit eisen. De liefde zal de beste interim-oplossing moeten zoeken.

“Zo ... (iemand) in zijn conscientie bezwaard is en meent zulks uit Gods Woord en de kerkenordeningen der nationale synoden te kunnen bewijzen, zal hij datzelve (bewijs) binnen de tijd van drie maanden met alle matigheid in handen van de deputaten der synode overleveren en zich inmiddels stil en rustig houden” (Franeker 1609).

“Nopens degenen, die de synodale wetten beletten (d.i. niet nakomen), is besloten, dat zij zullen bestraft worden naar kerkenordening, tenzij zij wettige reden van verontschuldiging hebben” (Sneek 1593).

“Is voorgesteld, of niet aan classen en ook aan particuliere predikanten die niet gehoorzaam zijn aan synodale besluiten, zitting in de synode zal worden geweigerd totdat zij gehoorzaam zijn.
En is verstaan: ja; doch met inachtneming van wat in acht te nemen is, dat is, dat men hun tijd gunne om redenen te geven en gehoord te worden” (Gouda 1640).

“In geval enige kerkeraad of dienaar des goddelijken woords of ouderling kwam voor te wenden, dat het besluit van zijn betreffende classe streed tegen Gods Woord of de vastgestelde kerkorde, en de classe, op zodanig voorgeven de zaak weer ter hand genomen hebbende, niet kon bevinden haar besluit zodanig te

|126|

wezen, en volgens goed vond bij hetzelve te willen blijven, — 1) zal zulk een kerkeraad of dienaar of ouderling gehouden zijn de uitspraak te gehoorzamen, en, al kwam hij te appelleren, evenwel gehoorzaam zijn, verwachtende het oordeel van een meerdere kerkelijke vergadering” (Veere 1610).

1) Het slot van deze bepaling is in zijn algemeenheid stellig onjuist (vgl. Hand. 5: 29).

“In allen gevalle moet naar het oordeel der synode art. 31 K.O. dus opgevat worden, dat de vastheid en bondigheid van de besluiten der kerkelijke vergaderingen haar begrenzing vindt in de overeenstemming met het Woord Gods en de artikelen der K.O., met dien verstande evenwel, dat over de aanwezigheid dezer overeenstemming niet slechts degene die bezwaren inbrengt, maar evenzeer de kerkelijke vergaderingen te oordelen hebben, en dat in dezen binnen het kerkverband de beslissing tenslotte zal moeten verblijven aan de generale synode, welke overeenkomstig art. 36 K.O. zeggenschap heeft” (Utrecht 1946).

“Het moet niet juist geacht worden voor bepaalde gevallen een algemene regeling te treffen, die ertoe zou leiden, besluiten ener kerkelijke vergadering tijdelijk voor niet vast en bondig te verklaren” (Utrecht 1946).
Wel kan „in een concreet geval een kerkelijke vergadering bepalen een door haar genomen besluit tijdelijk voor niet vast en bondig te verklaren, indien namelijk op deze wijze het welzijn der kerken gediend en dusdoende toch aan het recht Gods in de kerken niet te kort gedaan wordt” (Zwolle 1946).

In geval een generale synode een definitieve beslissing genomen heeft in een niet-conscientiebindende aangelegenheid, heeft de bezwaarde partij zich ter wille van het behoud van de kerkelijke gemeenschap in feite te schikken naar het rechtens niet erkende besluit.

“Door enige leden der vergadering werd aangemerkt, dat de gereformeerde kerk, volgens haar beginselen in de kerkregering, nooit toegelaten heeft, dat de bepalingen der kerk betreffende middelmatige dingen overtreden worden, wanneer door zulke overtreding ergernis, verwarring, twist of verdeeldheid in de gemeente veroorzaakt wordt…
Wie zodanige instellingen overtreedt, en daardoor twist en verdeeldheid te weeg brengt, ofschoon hij getuigt naar zijn geweten te handelen, die toont geen geweten

|127|

te maken van de enigheid der kerk, en dus tegen het voornaamste gebod, de liefde, te zondigen…
Wanneer derhalve betreffende middelmatige dingen door het kerkbestuur bepalingen worden gemaakt, maar sommigen verklaren over zulke bepalingen in hun geweten bezwaard te zijn, dan moet zeker wel het kerkbestuur de bezwaren beoordelen, om die bepalingen, kon het overigens geschieden, op te heffen; maar geen opziener mocht zich boven het kerkbestuur, noch een mindere vergadering boven een meerdere verheffen. Wanneer derhalve het bevoegde kerkbestuur oordeelt, dat de overtreding in dergelijke gevallen tot nadeel der kerk leidt, door twist en verdeeldheid te veroorzaken, dan moeten zij, die daaronder behoren, zich aan dit oordeel onderwerpen.…” (Amsterdam 1849).

In conscientiebindende aangelegenheden moet ook als een generale synode beslist heeft, alsnog het uiterste gedaan worden om binnen het kerkverband tot oplossing van het geschil te komen.

“Het wordt als juist erkend in onze kerken, dat in geval een generale synode een beslissing genomen heeft, met name een zodanige die de conscientie raakt, de kerkelijke vergaderingen ten opzichte van ambtsdragers, die daarover naar art. 32 N.G.B. zich bezwaard gevoelen en zich niet kunnen conformeren, om des Heeren en der broederen wil, zover het welzijn der kerken dit maar immer gedoogt, de grootste tolerantie zullen gebruiken om hen in de gelegenheid te stellen hun bezwaren alsnog in de kerkelijke weg aanhangig te maken, mits zij door hun wijze van optreden en spreken de kerkelijke gemeenschap niet in gevaar brengen, zulks ter beoordeling van de erbij betrokken kerkelijke vergadering” (’s-Gravenhage 1950).

Wordt het geschil niet opgelost, dan zal nog zo mogelijk de kerkelijke eenheid moeten worden bewaard door toepassing van de tolerantie-gedachte.

“Indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder" (Fil. 3: 15, 16; vgl. ook Rom. 14).

“De synode, niets liever ziende dan de vereniging van die dienaren met de kerken, en willende nochtans voorkomen (d.i. ervoor zorgen) dat de zuiverheid der leer behouden werd, heeft goedgevonden, dat de stellingen,

|128|

door de synode gesteld, in hun wezen op zichzelf zullen blijven, en dat daarbenevens op schrift zullen gesteld worden de artikelen, die de voornoemde dienaren in de samenspreking verklaard hebben voor goed te houden, zoals die daarna ook geformuleerd en hun op de synode voorgelezen zijn, boven dewelke zij betuigden met goede conscientiën niet te kunnen gevoelen. En alzo de voornoemde twee dienaren ook verklaarden, dat zij het gevoelen van de andere dienaren der gereformeerde kerken niet begeerden te bestraffen, maar alleen in het hunne geduld te worden, belovende dat zij zich zowel in prediking als particuliere samenspreking alzo zullen gedragen, dat zij niet met recht zullen bevonden worden anders dan het waarachtige fundament der zaligheid — bestaande in de genadige toerekening van de rechtvaardigheid en heiligheid van Jezus Christus — te verkondigen, zo is de verklaring van de voornoemde dienaren in dier voege door de synode aanvaard, en goedgevonden dat men hen in hun gevoelen zal dulden en dat zij daarop hun dienst zullen voortzetten” (Hoorn 1596).

“De kerkelijke vergaderingen kunnen het recht van tolerantie oefenen in die zin, dat zij ter wille van de eenheid der kerk een dwalende broeder in zijn verkeerd gevoelen kunnen dragen, echter op deze voorwaarden:
a. dat dit van de leer der kerk afwijkend gevoelen geen fundamenteel punt der waarheid raakt;
b. dat deze dwalende zijn tegen de leer der kerk ingaand gevoelen niet propageert, en bereid is, zich door de kerk te laten onderwijzen” (Utrecht 1946).

Is deze uitweg niet mogelijk, dan kan het kerkverband alleen nog worden bewaard, indien bezwaarde ambtsdragers berusten in hun schorsing en afzetting of afstand doen van hun kerkelijke diensten.

“Of al degenen, die op de aanstaande synode als gecommitteerden en leden derzelve zullen verschijnen, niet behoren in de aanvang oprecht voor den Heere te verklaren ten genoege van de voorzeide synode, dat zij zich al tezamen aan het oordeel van de synode onderwerpen?
Nadat verklaard was, dat daardoor niet verstaan werd, dat men zou moeten beloven alles voor goed te houden, wat door de synode zou besloten worden, maar dat men òf datzelve zou moeten voor goed houden en volgen, òf zo men zulks niet kon doen, met een goede conscientie liever afstand doen van de kerkelijke diensten als zich

|129|

tegen de orde der synode stellen, hebben daarop alle leden der synode, zowel van het éne als van het andere gevoelen, eendrachtig verklaard, dat zij in dier voege zich gewillig aan het oordeel zo van deze als van de toekomende nationale synode onderwierpen” (Delft 1618).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 31
Kerkorde GKN (1933) Art. 31