Art. 4b.

Ten andere, in de examinatie of onderzoeking beide der leer en des levens, dewelke staan zal bij de classe,

|24|

aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of enige derzelven.

Met de verkiezing is het beroepingswerk niet ten einde. Daarop moet het onderzoek naar de vereisten voor het ambt volgen.

“Leg niemand overijld de handen op” (1 Tim. 5: 22).

“Laat ook dezen eerst een proef doormaken, om daarna, als er geen klachten zijn, hun dienst te vervullen” (1 Tim. 3: 10).

“Men zal overal toezien, dat bekwame personen tot de dienst des goddelijken Woords beroepen worden. En daarom zal men niemand tot dezelve dienst beroepen dan degenen die men genoegzaam beproefd heeft, dat ze rein in de leer en oprecht van leven zijn, met gaven om anderen te onderwijzen versierd, en een goed getuigenis binnen en buiten de gemeente hebbende” (Dordrecht 1578).

Principiëel ligt de onderzoeking voor de verantwoordelijkheid van de kerkeraad die de beroeping uitbrengt.

“(Zonder geregeld kerkverband) kan (het onderzoek) niet dan in de raad van elke kerk afzonderlijk worden afgedaan” (Wezel 1568).

“De opzieners der gemeente hebben altoos het recht om een verkorene voor deszelfs bevestiging te onderzoeken. Indien er echter iemand verkoren is, die niet reeds in zulk een bediening werkzaam is geweest, moet dat onderzoek altoos aan de bevestiging vooraf gaan” (Huish. Regl. 1839).

“De onderzoeking zal door dezelfden geschieden, bij dewelken de beroeping staat” (Dordrecht 1578; idem Middelburg 1581, ’s-Gravenhage 1586).

Uit praktische overwegingen biedt het kerkverband daarin naar goede orde de helpende hand.
Het kerkverband oefent daarbij tevens zijn met de erkenning van de ambtelijke bediening door alle verbonden kerken samenhangend recht van approbatie uit, d.i. het recht om de uitgebrachte beroeping al dan niet goed te keuren.

|25|

“De dienaars zullen openlijk in de classikale vergadering geëxamineerd worden” (Dordrecht 1574).

“Dewijl men bevindt, dat er bijzondere doortraptheid bevonden wordt bij sommigen, die zich tot de kerkedienst aanbieden en in het examen de rechtzinnigen met dubbelzinnige woorden zoeken te verkloeken (d.i. erin laten lopen), om hetwelk te keren en te weren alle voorzichtigheid van node is, — komt de vergadering overeen, dat de classen van nu voortaan in het examineren en aannemen van nieuwe aankomende predikanten de respectieve gedeputeerden van deze synode daarbij verzoeken zullen” (Barneveld 1612).

“Is goedgevonden, opdat niemand lichtvaardig en onbekwaam tot de dienst toegelaten worde, dat het examen van alzulken geschieden zal bij de classe ten overstaan van de gedeputeerden der synode of enige derzelven” (’s-Gravenhage 1591).

In zake de onderzoeking des levens kan genoegen genomen worden met het getuigenis van de gemeente waaronder de beroepene gewoond heeft.
Ten behoeve daarvan behoort hij eerst openlijk in de gemeente zijner inwoning te worden voorgesteld.

“De predikanten die eerst tot de dienst aangenomen zullen worden, behoren eerst aan de gemeente waar zij omgang gehad hebben, voorgesteld te worden, opdat, zo iemand enige verhindering wist waarom zulken tot de dienst niet behoren te komen, (hij) die zou kunnen voorstellen” (Middelburg 1581).

“Het is nodig dat ernstig wordt nagekomen de synodale resolutie, dat degenen die voor het eerst tot het predikambt beroepen worden, in de gemeente waar zij wonen en hun omgang gehad hebben, eerst openlijk veertien dagen zullen voorgesteld worden, of mogelijk iemand enige verhindering tegen hun personen wilde voortbrengen” (Edam 1604).

Ook het eigenlijke examen behoort zorgvuldig en zonder aanzien des persoons te geschieden.
De bekwaamheid tot het ambt moet daaruit genoegzaam blijken.

“De examina zullen niet licht noch onachtzaam maar ernstig gedaan worden in de byzonderste hoofdstukken

|26|

van de christelijke religie, en in die hoofdstukken welke door verscheiden ketters allermeest bestreden worden, naar discretie van elke classis, welke niemand dan die genoeg ervaren zijn daartoe verordenen zal” (Middelburg 1581).

“Voortaan zullen geen predikanten worden toegelaten tot de dienst op voorwaarde van verdere beproeving, maar alleen zij die in het examen tot de dienst genoegzaam bekwaam zullen gevonden worden” (’s-Gravenhage 1599).

“Er zal een consciëntieus, zorgvuldig en getrouw examen zijner kennis en gaven gedaan worden.
Daarom zal ten eerste geen alzodanige instructie aan de examinandi worden gegeven, die tot bedekking van hun onbekwaamheid mocht strekken.
Ten tweede zullen alle medelijden met hun tijdelijke behoeftigheid, duistere genegenheden en gunsten van bloedverwanten en anders, vermeden en verboden zijn, door dewelke onbekwame dienaars aan de kerken mochten opgedrongen worden” (Leeuwarden 1605).

“Alzo den heren deputaten mede in last was gegeven, wel nauw te letten, gelijk op ’t leven, zo ook op de kennis en bekwaamheid der studenten etc., opdat gene als van welke op goede gronden wenselijke stichting voor de gemeente te verwachten was, tot de heilige kerkedienst bevorderd werden, — wordt daarop besloten, dat de heren deputaten der synode en de respectieve classen wel strikt worden belast mits dezen, om alle peremptoire examens met alle kracht en gestrengheid te doen geschieden, en niemand tot de heilige kerkedienst toe te laten dan die metterdaad bekwaam geoordeeld worden. Wordende hun bij dezen wel ernstig en op hun geweten aanbevolen om niemand, uit enige overwegingen, hoedanig die ook mochten zijn, toe te laten op hoop van nog door naarstigheid later tot de heilige dienst bekwaam te zullen worden, maar allen die in hun examen onbekwaam bevonden worden, daadwerkelijk te weren” (Brielle 1672).

“Aan de respectieve classen wordt ten ernstigste aanbevolen, om in hun adviezen of oordelen over de bij de examinatie gegeven antwoorden buiten enige menselijke inzichten te handelen, en niet anders dan het welzijn van de gemeente des levenden Gods te beogen” (Delft 1699).

“De synode ziet geen aanleiding, een wijziging aan te brengen in de tegenwoordige regeling der kerkelijke examens, vertrouwende dat genoegzaam rekening zal

|27|

worden gehouden met het karakter der kerkelijke examens” 1) (Amsterdam 1936).

1) “Al draagt het kerkelijk examen een min of meer wetenschappelijk karakter, o.a. doordat onderzoek gedaan wordt naar de kennis van de grondtalen, dit mag allerminst als een nadeel worden beschouwd. De kerken hebben er recht op zich ervan te vergewissen, dat haar aanstaande predikanten in staat zijn de Heilige Schrift naar de grondtekst te exegetiseren en grondig studie gemaakt hebben van de dogmatiek, al moet dan, zoals vanzelf spreekt, vermeden worden, dat het examen verloopt in streng wetenschappelijke details en verdoorgevoerde onderscheidingen, en al zal het er, bijv. bij de exegese, vooral om te doen moeten zijn, dat de candidaat de zin der Schrift weergeeft, en bij de leerstellige godgeleerdheid, dat hij toont niet maar een enkele locus (d.i. afdeling) tot in de finesses doch de gehele stof voldoende te beheersen en erover te kunnen spreken in bewoordingen, die ook voor ouderlingen verstaanbaar zijn. En wanneer ook met dat laatste gerekend wordt, zullen die ouderlingen in de regel ook wel in staat zijn zich een oordeel te vormen, gelijk de praktijk bewijst. Ook mag hierbij niet vergeten worden de betekenisvolle plaats, die de preek van den candidaat in het kerkelijke examen heeft, en de uitnemende gelegenheid, die vele vakken bieden, om zich nauw aan te sluiten aan de praktijk van het kerkelijke leven” (rapport).

Voor dit peremptoir examen gelden thans de navolgende regelen:

“a. Het examen wordt afgenomen door de classe tot welke de roepende kerk behoort, onder medewerking van minstens twee der deputaten, die de particuliere synode hiervoor zal aanwijzen.

b. Vóór het examen moet bij de classe ter tafel zijn:
1. de beroepsbrief en de verklaring van aanneming;
2. bewijs van de goede uitslag van het examen, waardoor de beroepene in onze kerken beroepbaar gesteld was;
3. attestatie van de kerk of kerken, tot welke hij sedert dat praeparatoir examen behoorde.

c. Het examen duurt minstens drie uren, en loopt over de volgende vakken:
1. de uitlegging van de H. Schrift volgens de grondtekst;

|28|

waartoe minstens drie weken van te voren den beroepene twee hoofdstukken uit het Oude Testament en twee uit het Nieuwe worden opgegeven;
2. de kennis van de inhoud der Heilige Schrift, waaronder niet te verstaan is bijbelse geschiedenis als zodanig, kanoniek, historia revelationis enz., maar kennis van de hoofdinhoud van de Bijbelboeken, zodat blijke, dat de examinandus in de Schrift genoegzaam thuis zij;
3. de leerstellige godgeleerdheid; benevens de kennis der voornaamste christelijke, inzonderheid der gereformeerde belijdenisschriften;
4. de geschiedenis der kerk, bijzonder met betrekking tot ons vaderland;
5. de christelijke zedekunde;
6. de vakken die de uitoefening van het ambt betreffen, en het kerkrecht.
Bovendien wordt bij het peremptoir examen door den examinandus een leerrede gehouden over een door hem zelven te kiezen tekst.

d. De beroepene ondertekent na gunstige afloop de verklaring, die voor dienaren des Woords in 1619 is vastgesteld.

e. Wanneer het peremptoir examen samenvalt met een gewone vergadering der classe, wordt het kosteloos afgenomen; anders worden door den beroepene de kosten vooraf bij de classe gestort, tot het door deze te bepalen bedrag, hetwelk echter de som van f 75.— niet mag te boven gaan.

f. Wel is voor het gehele peremptoir examen een tijd van ten minste drie uren gesteld, maar de verlenging van dat minimum, en desgelijks de nadere bepaling van de tijd, die voor ieder vak in het bijzonder te besteden is, is aan de classis met de deputaten der particuliere synode overgelaten.
Waar geklaagd wordt dat sommige vakken, en met name de practische, daarbij niet tot hun recht komen, moet dus dit gebrek door de klagers zelven verholpen worden.
Voor zover er in het algemeen reden is voor die klacht, moet de generale synode er zich toe bepalen, om er bij alle classen en particuliere synoden op aan te dringen, dat bij het peremptoir examen alle daartoe behorende vakken tot hun recht komen.

g. Bij conflict tussen de classis en de deputaten der particuliere synode staat de beslissing aan de particuliere

|29|

synode” (Amsterdam 1892; Dordrecht 1893; Groningen 1899; Zwolle 1911) 1).

1) “De lidmaten der classe zullen stemmen nadat de gedeputeerden der synode eerst hun advies gegeven zullen hebben” (Schoonhoven 1597).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 4
Kerkorde GKN (1933) Art. 4