De heimelijke zonden, waarvan de zondaar door één, en in ’t bijzonder, of voor twee of drie getuigen vermaand zijnde, berouw heeft, zullen voor de kerkeraad niet gebracht worden.
Zo iemand, van een heimelijke zonde door twee of drie personen in liefde vermaand zijnde, geen gehoor geeft, of anderszins een openbare zonde bedreven heeft, zal zulks de kerkeraad aangegeven worden.
Niet-publieke zonden mogen niet openbaar gemaakt, en alleen dan aan de kerkeraad aangegeven worden indien aan de private vermaningen geen gehoor gegeven is.
“De kerkeraad zal niet licht de klachten tegen enige personen, door onzekere geruchten tot hun kennis komende, aannemen, al waren het ook personen die zeiden dat ze ervan wisten; maar men zal hen vragen of zij omtrent hun christelijken broeder hun plicht van
|287|
particulier vermaan gedaan hebben, en dat in al haar
leden. Daarop neen zeggende, zal men ze over zodanig onbehoorlijk
aangeven berispen.
Zeggen ze en bewijzen zij dat: ja, (zo) zal de kerkeraad voorts
handelen naar behoren en eis der zaken” (Middelburg
1591).
“Naar de regel van Gods woord behoren heimelijke zonden niet bekend gemaakt te worden, en degenen die zulks doen, behoren als oorzaak zijnde van de ergernissen die daaruit volgen, hun straf daarover te dragen” (’s-Gravenhage 1599).
“Een iegelijk lidmaat, die enige verborgene zonde in de
kerkeraad of op een andere wijze openbaar maakt, zonder dat hij
vooraf de particuliere vermaningen beproefd heeft, zal als een
achterklapper bestraft, en bij verharding daartegen, gecensureerd
worden.
Hierdoor wordt echter geenszins verboden het vragen van raad en
bestuur in de behandeling van enige voorvallende zaak bij een der
opzieners der gemeente. Integendeel wordt zodanige raadvraging
aangeprezen, ten einde nodeloze en onvoorzichtige vitterijen
tegen te gaan” (Huish. Regl. 1839).
Openbare zonden moeten aanstonds door de kerkeraad worden behandeld.
“Op de vraag, welke zonden openbaar zijn, is geantwoord, dat een openbare zonde is, die openbaar voor een iegelijk begaan wordt; of die gedaan wordt op een plaats welke van nature publiek is, hoewel weinig mensen ze zien; of die door de hardnekkigheid van den zondaar van heimelijk openbaar wordt; of ten laatste als ze om haar gruwelijkheid der openbare bestraffing waardig geacht wordt. Alzo zijn de zonden van David tegen Uria, van Ananias en Saffira tegen den Heiligen Geest, openbaar gemaakt en als openbare zonden gestraft” (Dordrecht 1578).
“Openbare zonden zijn, dewelke in eerster instantie alzo geschieden, dat ze aan de menigte bekend zijn, wanneer die op de markten, straten, in openbare rechtszalen of publieke wachtkamers begaan worden; insgelijks dewelke door verachting van alle goede vermaningen openbaar worden; of zodanige criminele misdaden, dewelke, op zichzelf heimelijk zijnde, nochtans door klappernijen of anderszins ruchtbaar geworden zijnde, behoorlijk met getuigen bewezen worden; insgelijks zulke zonden, die de overheid aan lijf of met enige andere ontering met
|288|
voorgaande openbare oordeelvellingen dadelijk verwezen of daarvan kwijtschelding gegeven heeft” (Middelburg 1591).