Aan degenen die uit de gemeente vertrekken, zal een attestatie of getuigenis aangaande hun belijdenis en wandel door de kerkeraad medegegeven worden, door twee ondertekend, of bij attestatiën die onder het zegel der kerk gegeven worden, met één ondertekening.
Aan vertrekkende leden te verstrekken getuigschriften behoren de kerkeraad te passeren.
“De getuigenisbrieven der lidmaten der gemeente die vertrekken, zullen met gemeen advies in de kerkeraad worden geschreven.... En zo het gebeurde dat door de haastige afreis dergenen, die vertrekken willen, de samenkomst van de kerkeraad niet kon afgewacht worden, zullen de dienaren des Woords met advies van sommige ouderlingen het getuigenis schrijven” (Dordrecht 1578).
“Als en zover bij het vertrek van een lidmaat der gemeente van de ene plaats naar de andere, hij (een) getuigenis van de gemeente begeert, zo zal de kerkeraad hem een getuigenis ter hand stellen; en zover de zaak spoed eist en de kerkeraad niet zo haastig bijeen te vergaderen is, zo zullen hem twee of drie van de kerkeraad getuigenis geven hoe hij gewandeld heeft” (Amsterdam 1578).
“Aan degenen die uit de gemeente vertrekken zal een attestatie en/of getuigenis van hun wandel bij advies van de kerkeraad 1) medegegeven worden” (Middelburg 1581; 's-Gravenhage 1586; veranderd als boven: Utrecht 1905).
1) Volgens de lat. vertaling van de K.O. van Middelburg 1581: „naar het oordeel van de kerkeraad”.
“Op de vraag, hoe men het misbruik der attestatiën die door enige dienaren onvoorzichtig gegeven worden, het best zal weren, is besloten, dat men naar het besluit van
|316|
de generale synoden van Middelburg (1581) en ’s-Gravenhage (1586) geen attestaties geven zal dan met voorgaande bewilliging van de kerkeraad…” (Alkmaar 1587).
De formulering der attestaties moet zo zijn, dat aan de waarheid geen geweld wordt aangedaan.
“De getuigenisbrieven der lidmaten der gemeente die vertrekken, zullen ... alzo worden geschreven, dat de vromen en godzaligen met deze woorden worden aanbevolen: dat ze in de kerk Gods christelijk zonder opspraak en ergernis gewandeld hebben; maar een zo geformuleerd getuigenis zal men niet geven aan degenen die alzo nog niet beproefd zijn” (Dordrecht 1578).
“Bij kenteken van deze navolgende formule zal de kerk, waar hij komt, zijn vroomheid kennen: — als deze —: N.N. heeft vroom en godzalig te allen tijde in onze gemeente geleefd en gewandeld zonder ergernis. Maar waar deze formule zo breed niet verhaald staat, zal men zo volkomen van hem niet gevoelen” (Amsterdam 1578).
“Op de vraag aangaande het geven van (een) attestatie, of men daarin zal zetten de woorden van opspraak enz., waarvan melding wordt gemaakt door de synode van Dordrecht (1578), is besloten, dat elke kerk van de lidmaten die vertrekken, getuigenis zal geven naar waarheid en naar gelegenheid der zaak” (Alkmaar 1599).
“De vrijheid die elke kerkeraad heeft om attestatiën naar goedvinden af te geven, moet niet gekortwiekt worden. Een bepaalde formule is te ontraden, maar aan te raden is, dat de kerkeraad bij het afgeven van attestatiën het negende gebod voor ogen hebbe” (Utrecht 1877).
Opmerking: Tot 1905 wordt in de kerkorde de belijdenis niet van de wandel onderscheiden.
“De synode spreekt uit, dat bij een attestatie moet blijken, dat het inderdaad een getuigenis is aangaande belijdenis en wandel van de vertrekkende, welk getuigenis op verzoek van de vertrekkende of van zijn verzorgers, door de kerkeraad van vertrek wordt gericht aan de kerkeraad van aankomst, en dat bij belijdende leden, inbegrepen eventueel hun gedoopte kinderen, aan den vertrekkende wordt meegegeven. De synode acht het onnodig een model-attestatie bij de kerken aan te bevelen” 1) (Groningen 1946). *
1) „Uw commissie acht uniforme attestaties niet gewenst, omdat een attestatie meer is dan een
|317|
doopbewijs of een bewijs van lidmaatschap en bij dat meerdere ook de verscheidenheid zich zal voordoen. Waarom zal bij vertrek van een lid der gemeente de ene kerkeraad de andere niet inlichten of dit lid ambtsdrager is geweest, veel gevoelt voor het werk der zending of dat der evangelisatie, voor het werk onder de jeugd en daarvoor bijzondere gaven ontvangen heeft enz. Of ook dat de vertrekkende een zwakke broeder of zuster is, die bijzondere zorg van de kerkeraad behoeft?” (rapport).
Op of bij de attestatie behoren ook alle mogelijke gegevens voor de kerkelijke stand te worden vermeld.
“De synode vestigt de aandacht der kerken op het belang ervan, dat bij het afgeven van attestaties, hetzij op de attestatie zelve, hetzij op een afzonderlijk erbij gevoegde kaart, aangetekend worden alle gegevens, die voor het bijhouden van de kerkelijke stand van dienst kunnen zijn, als naam — in geval van een doopattest ook de namen der ouders —, geboortedatum, datum van doopsbediening, van aflegging van de belijdenis des geloofs, van huwelijksbevestiging, nauwkeurig adres, en dat hieraan zo stipt en getrouw mogelijk de hand worde gehouden” (Utrecht 1943-45).
“De synode dringt er bij de kerkeraden sterk op aan, dat de in het rapport genoemde gegevens aangaande zaken die voor ieder gelden, op de attestatie worden vermeld” 1) (Groningen 1946). *
1) „Er zijn mededelingen, die op elke attestatie moeten voorkomen, nl. de naam, de namen der ouders, de plaats en de datum der geboorte, doop, belijdenis en kerkelijke huwelijksbevestiging, of de vermelding dat het huwelijk niet kerkelijk werd bevestigd. Ook vindt uw commissie het gewenst, dat vermeld wordt uit welke gemeente en wanneer het vertrekkende lid is gekomen in de gemeente waaruit het nu vertrekt. De vermelding van de namen der ouders, zowel van belijdende leden als van doopleden, acht uw commissie gewenst, omdat er nogal eens gelijkluidende namen zijn en omdat een nauwkeurige kerkelijke administratie waarde heeft, wanneer die van de burgerlijke stand in ongereedheid mocht komen” (rapport).
De attestaties dienen — indien zij niet onder kerke-zegel worden afgegeven — door minstens twee kerkeraadsleden
|318|
te worden ondertekend. Normaal is, dat dit gebeurt door praeses en scriba van de kerkeraad.
“... een attestatie ... zal medegegeven worden onder het zegel der kerk, of waar geen zegel is, door twee ondertekend” (’s-Gravenhage 1586; de tegenwoordige formulering der kerkorde sedert Utrecht 1905).
“Men zal voortaan geen attestatiën voor goed aannemen dan diegene die — als boven verhaald is (nl. met voorgaande bewilliging van de kerkeraad onder het zegel der kerk of, waar geen kerkezegel is, door twee ondertekend) — wettelijk gegeven en behoorlijk geformuleerd zijn” (Alkmaar 1587).
“De classen zullen elk hun kerken vermanen geen attestatiën te ontvangen, dan die door twee dienaren of door een dienaar en een ouderling ondertekend en bezegeld zijn” (Leiden 1592).
“Werd gevraagd van de attestatiën, of ze niet eerst dan van kracht behoren te zijn, als zij met het kerkelijk zegel of met ondertekening van twee personen zullen bevestigd zijn? Antwoord: ja” (Alkmaar 1620).
Een attestatie behoort aan het vertrekkende lid te worden meegegeven of aan hem of haar persoonlijk te worden toegestuurd.
“Onze kerkenordening bepaalt in art. 82, dat een
attestatie aan hen, die uit de gemeente vertrekken, zal worden
„medegegeven”, wat een afgeven aan de vertrekkende persoon te
kennen geeft.
Daarmede zou het in strijd zijn, als de synode tot regel maakte,
dat de attestatiën door de ene kerkeraad aan de andere afgegeven
of gezonden worden.
Ook zou daardoor lichtelijk de voorstelling kunnen worden
bevorderd, dat men, op de éne plaats lidmaat zijnde, het daardoor
ook reeds is in een andere plaatselijke kerk; en de gedachte
weder kunnen insluipen, dat het lidmaatschap betrekking heeft
niet op de plaatselijke kerk, maar op een over meerdere plaatsen
zich uitstrekkend kerkgenootschap, waarvan de plaatselijke kerken
afdelingen zijn.
Voorts komt door het persoonlijk indienen van de attestatie een
inkomend lidmaat in een gewenste aanraking met de opzieners der
kerk” (Utrecht 1889).
“Een attestatie is niet een verhuisbiljet, maar een kerkelijk getuigschrift, waardoor de kerkeraad aan een lid,
|319|
dat van de ene plaats naar de andere vertrekt, een schriftelijke verklaring geeft, dat hij lid van genoemde kerk was, en dat hij hem aanbeveelt aan de broeders opzieners van de andere kerk, opdat deze hem onder hun hoede en opzicht zouden nemen. Wijl de aansluiting aan de kerk behoort te zijn een vrijwillige daad van een gelovige, is het naar de orde, dat een lid persoonlijk zijn attestatie ontvangt en indient bij de nieuwe kerkeraad, en behoort dus ook een kerkeraad niet geheel buiten het vertrekkende lid om zijn attestatie over te zenden” (rapport Arnhem 1930).
Van de afgifte van een attestatie worde een kennisgeving gezonden aan de kerk van de plaats, waarheen het lid vertrekt.
Het wordt aangeraden, dat „de kerkeraden van de door hen uitgereikte attestatiën een kort bericht zenden aan de kerkeraden van de plaatsen, waarheen de vertrekkende personen verklaren zich te begeven” (Utrecht 1889).
“De synode verklaart het zeer gewenst te achten, zonder ook maar enigszins het bepaalde in art. 82 der K.O. te verzwakken, dat bij vertrek van leden, zowel door doop alleen als ook door belijdenis, door de kerkeraad die tot dusver het toezicht oefende, ten spoedigste bericht van verhuizing, zo mogelijk met opgave van het juiste adres, gezonden worde aan de kerkeraad onder wiens ressort zij gaan wonen” 1) (Middelburg 1896; nieuwe aandrang, Utrecht 1905).
1) „Het is toch niet te ontkennen, dat er soms leden zijn, hetzij dan door doop alleen, of ook door belijdenis, die op een andere plaats zich vestigen, en ofschoon zij een attestatie bij zich hebben, zich niet aanmelden bij de kerkeraad aldaar. Die kerkeraad alsdan van niets wetende, kan dergelijke personen niet bearbeiden om ze, zo mogelijk, nog te behouden voor de kerk, vooral in plaatsen van enige omvang” (rapport).
“De generale synode betuigt haar volle instemming met het voorstel om de kerken met alle aandrang te herinneren aan hetgeen besloten is ... in zake het bericht geven van verhuizing van leden ener kerk, en dringt op de stipte uitvoering van dit besluit der synode bij de kerken aan” (’s-Gravenhage 1914).
Krachtens kerkverband behoort een met attestatie van
|320|
een zusterkerk binnenkomende door de kerk ter plaatse als lidmaat te worden aanvaard.
“Hij die een wettig getuigenis brengt, zal tot het
avondmaal toegelaten worden, tenzij dat het lange tijd tevoren
geschreven is, want alsdan moet men naar dezulken informeren even
alsof zij geen getuigenis hadden.
Doch zo betaamt het, dat wij meer geneigd zijn toe te laten dan
af te wijzen hen, welker godzaligheid aannemelijk gemaakt wordt
òf door geschreven òf door levende getuigenissen” (Dordrecht
1574).
“Aangaande degenen die met getuigenis-brieven uit andere kerken komen, die zullen zonder nieuwe belijdenis des geloofs te doen toegelaten worden. Maar degenen, die geen geschreven noch levend getuigenis van geloofwaardige personen hebben, zal men voor dat maal niet toelaten” (Dordrecht 1578).
Ofschoon formeel het lidmaatschap van een plaatselijke kerk
eindigt bij vertrek, behoort er toch, indien het vertrek
zonder attestatie heeft plaats gevonden, nog gedurende
zekere tijd voor de vertrokkene de gelegenheid te bestaan om
alsnog zijn verzuim te herstellen.
Bovendien behoort de kerk, vanwaar het lidmaat zonder attestatie
vertrokken is, zich in verbinding te stellen met de kerk ter
plaatse van zijn vestiging, om deze in te lichten en op te wekken
om pogingen in het werk te stellen ten einde de betrokkene tot de
gemeenschap der kerk terug te brengen.
“Hoe men handelen zal met degenen, die uit de gemeente
naar een andere plaats vertrekken, en zich bij de gemeente dier
plaats niet voegen, of ook zich niet vromelijk gedragen?
Antwoord: De kerken uit welke zij vertrokken zijn, zullen aan de
kerk dier plaats waar zij heengegaan zijn, schrijven, dat zij met
zodanigen handelen en zo het mogelijk is, hen tot de gemeenschap
wederbrengen…” 1) (Dordrecht 1578).
1) Het slot van dit besluit: „of anders naar de christelijke straf met hen voortvaren”, moet onjuist geacht worden, daar de christelijke tucht niet kan worden toegepast op hen, die niet tot de kerkelijke gemeenschap behoren.
|321|
“Sommigen vervreemden geheel en al van de kerk door hun
vertrek, zonder attestatie komende in plaatsen, waar zij niet
bekend zijn, hetzij omdat zij geen attestatie verzocht hebben of
omdat zij die niet verdienen.
Zo heeft de synode nodig geoordeeld dat de dienaren daarop zullen
letten, en aan de kerkeraad ter plaatse waar zij wonen van hun
gelegenheid bericht zenden, opdat zij aangesproken, vermaand en
weer terecht gebracht mogen worden, voornamelijk opdat door
diegenen, die afgesneden zijn of onder de censuur der kerk staan
en enige ergernis gegeven hebben, het avondmaal des Heeren,
waartoe zij zich door nieuwe belijdenis zouden mogen begeven,
niet ontheiligd worde” (Leiden 1600).
“Of men een lidmaat, dewelke ergerlijk in de kerk geleefd
heeft, alzo dat hem het avondmaal verboden is, en onverzoend met
de kerk is vertrokken, zonder attestatie te begeren.... en na zes
of zeven jaren komt en attestatie verzoekt om zich te mogen
begeven tot de kerk, waar hij tegenwoordig zijn woonplaats heeft
genomen, gehouden is attestatie te geven?
Is verklaard: indien dezelve persoon, tot leedwezen en bekering
komende, naar orde der kerk met dezelve verzoend is en haar
genoegdoening geeft, zal hem gelijk betaamt een goede attestatie
gegeven worden. Zo hij daarentegen in zijn zonden blijft en
evenwel om (een) attestatie aanhoudt, zal hem naar de waarheid
zijner fouten getuigenis gegeven worden” (Amsterdam
1607).
“De leden die uit een gemeente vertrekken, behoren hun attestatiën binnen de tijd van een jaar en zes weken op te vragen. In geval van verzuim zal het lidmaatschap vervallen zijn” (Amsterdam 1849).
De geldigheidsduur van een attestatie is uiteraard niet onbeperkt.
“Men zal voortaan geen attestatiën voor goed aannemen dan degene die niet ouder zijn dan drie maanden, ten ware genoegzame redenen om anders te handelen worden gegeven aan de kerkeraad, alwaar attestatiën van oudere datum zullen voorkomen” (Alkmaar 1587; idem Delft 1587).
Het voorstel, „dat de synode besluite, dat attestatiën van vertrokken lidmaten naar een andere gemeente, indien zij niet binnen zes maanden ingeleverd zijn, vervallen”, wordt verworpen. „De termijn van een jaar en zes weken blijft” (Rotterdam 1885).
|322|
„Men zal op de attestatiën schrijven: deze attestatie zo spoedig mogelijk in te leveren” (Utrecht 1877).
Doopattesten behoren niet medegegeven, maar — uit hoofde
van de onmondigheid dergenen die vertrekken — naar de kerkeraad
ter plaatse hunner vestiging verzonden te worden.
Evenwel behoren volwassen doopleden wel zelf een attest
aan te vragen.
“De kerkeraden zijn bij het vertrek van kinderen der gemeente, die nog geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd, verplicht hiervan met een getuigschrift aangaande hun gedrag, aan de kerkeraad der gemeente waar zij zich vestigen, ten spoedigste kennis te geven” (Middelburg 1869).
Op de vraag, „welke maatregelen kunnen worden genomen, om naar elders vertrekkende doopleden te doen komen onder toezicht van de kerkeraad hunner tegenwoordige woonplaats, antwoordt de synode, dat bij vertrek van doopleden hiervan kennis kan gegeven worden aan de kerkeraad van hun toekomstige woonplaats” (Utrecht 1888).
“De synode besluit nogmaals bij de kerkeraden er op aan te dringen, dat aan de betrokken kerkeraden waarheen doopleden verhuizen, bericht van deze verhuizing geschiede, en te verzoeken dat men toezicht houde op deze onmondige leden” (Leeuwarden 1920).
“Wanneer een volwassen dooplid naar elders gaat
vertrekken, zal de kerkeraad, zo het dooplid of zijn ouders dit
verzoeken, een duidelijk attest zenden aan de kerk, waarheen hij
vertrokken is.
Vertrekt het dooplid zonder enige kennisgeving, dan zal, zo
mogelijk aan de ouders, en in elk geval aan de kerkeraad der
gemeente, waarheen het dooplid is vertrokken, daarvan bericht
gezonden worden, met verzoek om tot deze aanvrage op te
wekken.
Blijft het dooplid weigerachtig, dan moet met droefheid worden
geconstateerd, dat het daadwerkelijk met de kerk des Heeren
gebroken heeft, waarvan aan de gemeente, waartoe het dooplid het
laatst behoorde, mededeling zal worden gedaan” (Sneek
1940).
Ook naar buitenlandse kerken, die in belijdenis en kerkregering aan de gereformeerde kerken in Nederland het naast verwant zijn, behoren attestatiën
|323|
te worden medegegeven en zo mogelijk berichten van verhuizing en doopbewijzen verzonden.
“Wanneer men naar België vertrekt, levere men zijn
attestatie in bij de naastbijgelegen kerk van gereformeerde
belijdenis.
Waar in andere landen zulk een kerk niet te vinden is, zoeke men
gemeenschap met een zusterkerk, bijvoorbeeld een lutherse, die
haar belijdenis handhaaft, mits zulks zonder verloochening van
eigen gereformeerde belijdenis kan geschieden” (Leeuwarden
1890).
“Kerken kunnen aan haar leden, die naar buitenlandse kerken vertrekken, ten allen tijde attestatiën afgeven, welke behoren ingediend te worden bij de kerken, die in belijdenis en kerkregering aan de gereformeerde kerken in Nederland het naast verwant zijn” (Groningen 1927).
“De synode besluit aan de gereformeerde kerken in Nederland dringend aan te bevelen, dat de kerkeraden zorg dragen, dat zij, wanneer leden hunner kerk naar Canada verhuizen, aan de kerkeraad (van de christelijke gereformeerde kerk) ter plaatse, waarheen zij zijn vertrokken, mededelen, dat N.N. met attest naar een kerk in Canada. is vertrokken, of zo de plaats van vestiging niet bekend is, dat de kerkeraad hiervan kennis geve aan een bekende kerkeraad, opdat deze hem opspore en geestelijke bearbeiding kan volgen” 1) (Arnhem 1930).
1) “Dit is in het bijzonder nodig, wanneer doopleden naar Canada vertrekken. Voor hen heeft de kerkeraad in elk geval een doopbewijs over te zenden” (rapport).
De aanvaarding van attestatiën van buitenlandse kerken staat ter beoordeling van de kerkeraad.
“Het aanvaarden van attestatiën door buitenlandse kerken afgegeven, staat ter beoordeling van de kerkeraden, die naar bevind van zaken zullen handelen” (Groningen 1927).
In het algemeen geldt voor de aanvaarding van leden uit andere kerkformaties de volgende regel:
“Niemand worde als lid erkend, dan nadat
1. de kerkeraad zich verzekerd hebbe van zijn instemming
|324|
met de gereformeerde belijdenis en van zijn christelijke
levenswandel; en
2. door hem verklaard zij, dat hij onze diensten erkent, en zich
met ons schaart onder de dordse kerkenordening.
Over hen, die hieraan nog niet voldaan hebben, kan door de
kerkeraad geen kerkelijke tucht geoefend worden” (Amsterdam
1892).
Aan tijdelijk elders vertoevende leden worde een bijzondere reisattestatie medegegeven, waarbij echter voor misbruik zoveel mogelijk worde gewaakt.
“Nademaal bevonden wordt, dat ledematen der gereformeerde gemeenten alsnog somwijlen met bedelbrieven en ook met slechte (d.i. eenvoudige) attestatiën omlopen en verscheidene personen of gemeenten lastig vallen, wordt besloten, dat niet alleen de bedelbrieven naar vroegere besluiten aan niemand zullen gegeven worden, maar dat ook geen slechte (d.i. eenvoudige) attestatiën zullen gegeven worden aan zulke ledematen die niet metterwoon vertrekken, opdat zodanige (attestatiën) niet misbruikt worden” (Bolsward 1601).
“De synode spreekt de wènselijkheid uit, dat aan schippers een zeker kerkelijk attest worde afgegeven, goed voor een jaar” (Dordrecht 1879).
“Aan schippers worde met het oog op hun zwervend rondtrekken, een bewijs van lidmaatschap afgegeven” (Dordrecht 1893).
“De synode besluit er op aan te dringen, dat de kerkeraden aan de uit de gemeente vertrekkende militairen een bizonder attest uitreiken naar het model, door de synode goedgekeurd” en „aan de kerkeraden te adviseren, aan gemobiliseerden, die buiten hun woonplaats vertoeven, ten spoedigste een reisattestatie toe te zenden en dan gebruik te maken van de modellen, die op aanvraag gratis verkrijgbaar zijn…” 1) (Sneek 1939).
1) Het goedgekeurde model wordt in de acta niet
vermeld. Het concept van deputaten luidt als volgt:
„De kerkeraad van de gereformeerde kerk te X. verklaart dat N.N.,
wonende ..., ingedeeld als dienstplichtige bij ..., belijdend
lidmaat in volle rechten/dooplid is van deze kerk. Hij verzoekt
de kerkeraden van de garnizoensplaatsen, waar deze
dienstplichtige vertoeft,
a. hem onder hun opzicht te nemen en hem alle
|325|
rechten te verlenen van een belijdend lid/dooplid;
b. hem inzonderheid te vermanen de kerk, de catechisatie, de
jongelingsvereniging en het tehuis voor militairen geregeld te
bezoeken en zich aan te sluiten bij de afdeling van Pro Rege;
c. wanneer hij zich zou misdragen, hem te vermanen en daarvan
mededeling te doen aan de kerk van herkomst, en waar
tuchtoefening nodig is of opheffing van tucht, dat te doen in
overleg met de kerk van herkomst;
d. bij diens vertrek naar een ander garnizoen of naar huis,
daarvan mededeling te doen;
e. op het attest bij aankomst en vertrek zo nodig een aantekening
te plaatsen”.
“Een dienstplichtige blijft, terwijl hij onder de wapenen
is, ingeschreven bij de kerk, waartoe hij als burger behoorde, en
ontvangt dus geen gewone attestatie…
Aan de dienstplichtigen worden door de kerken van herkomst
(reis)attesten meegegeven…
De dienstplichtige behoort dit attest in alle garnizoenen waar
hij komt, direct aan de kerkeraad te vertonen, maar het attest
zelf te bewaren.
Bij groot verlof moet dit attest ingeleverd worden bij de kerk
van herkomst.
Een afschrift van dit attest wordt door de kerk van herkomst
gezonden aan de kerkeraad van de garnizoenskerk. Dat geschiedt
ook, wanneer de dienstplichtige geweigerd heeft een attest mee te
nemen. Deze kerkeraad van de garnizoenskerk boekt deze attesten
in een afzonderlijk boek, met aantekening of het attest door de
dienstplichtige is getoond. Indien dit laatste niet geschied is,
wordt de dienstplichtige vermaand dit alsnog te doen” (rapport
Sneek 1939).
“De synode besluit de kerken aan te bevelen, bij overgang van haar leden in militaire dienst, hun een reisattestatie mee te geven” (Groningen 1946). *
“De synode besluit uit te spreken, dat de kerken ook aan haar naar het leger vertrekkende leden alle mogelijke ambtelijke zorg hebben te wijden” (Amersfoort 1948). *
Een model-reisattest voor schippers is het volgende:
|326|
BEWIJS VAN LIDMAATSCHAP
DER GEREFORMEERDE KERK TE ........................
........................ is belijdend lid der Gereformeerde
Kerk van ........................ en deelt in al de
rechten van het lidmaatschap; mitsdien verzoeken wij aan de
Geref. Kerken hem (haar) bij voorkomende gelegenheden tot het
gebruik der heilige sacramenten toe te laten en ambtelijk te
bezoeken, met vriendelijk verzoek daarvan aantekening te doen op
dit bewijs.
De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk
van ........................
........................, praeses.
........................, scriba.
........................,
den ........................
Dit bewijs is voor één jaar geldig en moet daarom jaarlijks, zo mogelijk na ontvangen ambtelijk bezoek, aan de Kerkeraad persoonlijk worden ter hand gesteld of per post gezonden worden, tegelijk met de aanvrage om een nieuw bewijs.
En op de achterzijde:
Den ........................ is
gedoopt ........................ geboren
den ........................ te ........................ zoon
(dochter) van ........................ in de
Gereformeerde Kerk van ........................
(Ondertekening van predikant of scriba.)
Avondmaal gevierd
te ........................ den ........................
„ ........................ den
........................
(Ondertekening van predikant of scriba.)
Ambtelijk bezoek ontvangen te ........................ den ........................
(Ondertekening van predikant of ouderling.)
Een model-reisattest, dat ook kan dienen voor het buitenland is het volgende:
“De raad van de gereformeerde kerk te X. verklaart
hierdoor, dat N.N., geboren ..., door de doop behoort tot de
gereformeerde kerk te X. en toegelaten is tot het heilig
avondmaal. Hij verzoekt iedere kerkvergadering, welke de heilige
schrift als Gods woord aanvaardt en de sacramenten bedient naar
de instelling van Christus, bovengenoemden broeder te willen
ontvangen in haar gemeenschap. Namens de raad v.n., N.N.,
praeses. N.N., scriba.
Translation.
The consistory of the reformed church at X. herewith declares,
that N.N., born ..., through the holy baptism belongs tot the
reformed church at X. and has been admitted to the Lord’s supper.
The aforesaid consistory
|327|
requests any church congregation, with accepts the holy scripture as the word of God and administers the sacraments in accordance with the institution of Jesus Christ, to receive the aforesaid brother in its community. On behalf of the aforesaid consistory, N.N., president, N.N., secretary.” (rapport Groningen 1946). *