Art. 75.

Van al zulke zonden, die van haar natuur wege openbaar, of door verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening — wanneer men genoegzame tekenen van boetvaardigheid ziet — in zulke vorm en manier geschieden als tot stichting van iedere kerk door de kerkeraad bekwaam zal geoordeeld worden. Of zij in bepaalde gevallen openbaar geschieden zal, wordt, wanneer daarover in de kerkeraad verschil is, in kerken, waar maar één dienaar is, met advies van twee genabuurde kerken beoordeeld.

De kerkelijke tucht, geoefend door de kerkeraad, eindigt zodra er genoegzame tekenen van boetvaardigheid zijn.

“Wie zijn misdaden belijdt en nalaat, zal erbarming vinden” (Spr. 28: 13).

“De straf van de kerk houdt tegenover de boetvaardigen op” (Rotterdam 1575).

Zie verder bij art. 76.

De tucht eindigt door verzoening met schuldbelijdenis. Ten aanzien van de wijze waarop dit geschieden moet, behoort de stichting der gemeente een beslissende factor te zijn.

“Publieke zonden zullen publiek verzoend worden en particuliere zonden particulier” („Teurs” 1563).

“In het verklaren van wat openbare zonden zijn, zal men grote voorzichtigheid en wijsheid gebruiken en in dier voege gematigdheid betrachten, dat zo door verzoening voor de kerkeraad de ergernis kan geweerd worden, men niet licht kome tot de openbare” (Rotterdam 1575).

“Hoe men handelen zal met degene, wiens openbare zonde door een langdurig tijdsverloop in vergetelheid gekomen is?

|289|

Antwoord: Men zal hem tot het avondmaal toelaten met voorgaande vermaning en heimelijke schuldbekentenis” (Dordrecht 1578).

“Het is genoeg, zo iemand zich vergrepen heeft in openlijke zonden en voor de kerkeraad komt en zijn zonden belijdt, begerende dat men den Heere voor hem wilde bidden, dat men zulks de gemeente aanzegt met vermelding van zijn naam en daad, en dat hij de gemeente laat bidden, dat zij die door hem geërgerd zijn hem dit vergeven” (Schoonhoven 1579).

“Nopens ... openbare zonden tegen de zeden, dewelke gewoonlijk door de overheid niet worden gestraft, als dronkenschap, kijven, dansen, vechten, zingen van oneerbare liedjes enz.... : indien degene die zich als boven vergrepen heeft, zegt dat het hem leed is, belovende betering en zulks verklarende in de tegenwoordigheid van de vergaderde kerkeraad, — datzelve zal alzo aangenomen worden, welverstaande dat tot wering van zulk openbaar schandaal of ergernis en genoegdoening der kerk de kerkedienaar ’s daags voor het avondmaal des Heeren of des Zondags voor de bediening daarvan van de preekstoel aan de gemeente zal bekend maken, dat zo zij enigen ter tafel des Heeren zagen gaan, aan dewelken zij enig openbaar schandaal gezien hadden, dezulken aan de kerkeraad genoegdoening gegeven hadden, en dat daarom een iegelijk zich daarmede zou tevreden houden en zich naarstig wachten van ergernis te geven…
Betreffende ... de zonden tegen de zeden, die de overheid aan lijf of met enige andere ontering met voorgaande openbare oordeelvelling dadelijk verwezen of daarvan kwijtschelding gegeven heeft: indien de zodanige de vermaning aanneemt en zich bekeert, zal zijn bekering met uitdrukking van zijn naam aan de gemeente bekend gemaakt worden” (Middelburg 1591).

Kerkelijke schuldbelijdenis kan ook door doopleden worden afgelegd.

De synode spreekt uit, “dat ook doopleden kerkelijke schuldbelijdenis kunnen afleggen, zonder dat daaraan de eis van voorafgaande geloofsbelijdenis als voorwaarde verbonden wordt” 1) (Utrecht 1943-45).

1) “Er moet onderscheid gemaakt worden tussen hetgeen gevraagd wordt voor geloofsbelijdenis en voor schuldbelijdenis. Iemand kan ter dege een zonde als die tegen het zevende gebod gevoelen, daarover berouw hebben en ze belijden voor God en mensen, maar daarom nog allerminst in staat zijn om

|290|

geloofsbelijdenis af te leggen. Daartoe is nodig in de leer, die in het Oude en Nieuwe Testament en in de artikelen des christelijken geloofs begrepen is, onderwezen te zijn en deze te houden voor de waarachtige en volkomen leer der zaligheid. En nog meer andere dingen worden bij geloofsbelijdenis gevraagd, zoals wel uitkomt in ons formulier voor de openbare belijdenis des geloofs. Maar in de schuldbelijdenis wordt een bepaalde zonde, waardoor de conscientie bezwaard is, beleden. In plaats van deze belijdenis van schuld voor doopleden ongerijmd te achten, moet de kerkeraad er veel meer op aandringen, opdat in die weg ook doopleden deel krijgen aan de belofte: wie zijn zonde belijdt en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. Wanneer God zelfs acht slaat op de verootmoediging van Achab en het berouw der Ninevieten, hoe zal dan de kerk Gods geen schuldbelijdenis willen horen van doopleden...?” (rapport).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 75
Kerkorde GKN (1933) Art. 75