|155|

Art. 40.

Desgelijks zullen de diakenen samenkomen, waar zulks nodig is alle weken, om met aanroeping van de naam Gods van de zaken hun ambt betreffende te handelen, waartoe de dienaren goede opzicht zullen nemen, en zo nodig zich daarbij laten vinden.

De vergaderingen der diakenen dienen uitsluitend tot onderling overleg in zake de uitvoering van hun ambt, waarvoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn.

“De diakenen zullen alle weken op zichzelve vergaderen om rijpelijk van der armen zaken te spreken” (Dordrecht 1574).

“Aangaande de uitdeling der aalmoezen, aan wie en hoeveel, dat zal staan aan de discretie van de diakenen, die tot dien einde hun samenkomsten houden, dat zij in gewone zaken niet handelen zonder elkanders advies” (Dordrecht 1574).

De diakenen staan bij de uitoefening van hun taak onder opzicht van de kerkeraad. Om controle te allen tijde mogelijk te maken, is aan de dienaren des woords de bevoegdheid gegeven om hun vergaderingen bij te wonen.

“De kerkeraad zal in alle plaatsen goede zorg en opzicht hebben op de personen en het ambt der diakenen, opdat de armen wèl verzorgd worden” (Classis Nijmegen, Sept. 1605).

De toevoeging „waartoe …” geschiedde ten gevolge van de vraag:
“Of niet de bediening der diakenen staat onder opzicht van de kerkeraad, en dat in hun bijeenkomst een dienaar des woords tegenwoordig zij om leiding te geven aan haar handeling” (’s-Gravenhage 1586).

“Is ook voor goed gevonden, naar luid der synodale acten, dat de diakenen hun bijzonder college zullen houden, hetwelk een predikant zal presideren” (Kampen 1596).

“De diakenen zullen wekelijks bijeenkomen om met voorgaande aanroeping van de naam des Heeren van hun bediening te spreken, in dier voege dat ook de

|156|

dienaar(s) des woords te dier plaatse tot hun vergadering vrije toegang zal mogen hebben” (Middelburg 1591).

Een predikant heeft niet die bevoegdheid om zelfstandig aan de diakenen voorschriften te geven met betrekking tot hun beleid.

Op de vraag: „dewijl het gebeurt dat er komen enige arme nooddruftige verjaagde lidmaten, verzoekende bij den predikant enige onderstand, of de dienaren des woords niet vermogen de diakenen een zekere som gelds, uit aanmerking van hun nood, te ordineren, alzo verstaan werd uit kracht van de eerste apostolische praktijk, dat de diaconie is een gesubordineerde dienst van de pastorale bediening?” — wordt geantwoord:
“Wanneer enige nooddruftige verjaagde lidmaten bij den predikant enige onderstand komen verzoeken, zo zal de predikant, doch met voorzichtigheid, de diakenen mogen spreken om zodanige nooddruftige personen tot vertroosting een zekere penning naar gelegenheid toe te leggen. En in geval de diakenen op de aanspraak van den predikant onwillig of weigerachtig zijn om zulks te doen, zo zal hierover worden gevraagd en gevolgd het advies van de kerkeraad, want de diakenen staan onder de kerkeraad en moeten voor dezelve hun rekening doen” (Rotterdam 1621).

Zie verder bij art. 25.


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 40
Kerkorde GKN (1933) Art. 40