|337|

Art. 85.

Geen kerk zal over andere kerken, geen dienaar over andere dienaren, geen ouderling of diaken over andere ouderlingen of diakenen enige heerschappij voeren.

Elke aanmatiging van voorrang of een dominerende positie tussen kerken en ambtsdragers onderling moet contrabande zijn.

“Geen kerk zal zich voorrang of een dominerende positie kunnen aanmatigen de ene boven de andere; noch desgelijks de dienaren boven elkander, en vooral niet die van dezelfde kerk zijn; noch desgelijks de diakenen en de ouderlingen” (Antwerpen, Mei 1564).

“Geen kerk zal over andere kerken, geen dienaar over dienaren, geen ouderling over ouderlingen, diakenen over diakenen voorrang of heerschappij bezitten, maar zich liever voor alle (wekken van) verdenking (daarvan) en (bieden van) gelegenheid (daartoe) wachten” (Emden 1571).

Hiermede mag terechtwijzing krachtens de roeping der liefde niet in strijd worden geacht.

“Geen kerk zal over andere kerken, geen dienaar over andere dienaren, geen ouderling noch diaken over andere ouderlingen of diakenen enige heerschappij voeren of overhand hebben, maar liever zal een iegelijk zich voor alle oorzaak en kwaad vermoeden daarvan wachten, hoewel uit plicht der liefde de ene kerk de andere, de ene dienaar de andere enz. niet alleen mag, maar ook behoort te vermanen” (Dordrecht 1578).

“Of een oudere in de dienst, die zijn medehelper, die nog jong in de dienst des woords is, vermaant en bestraft, met recht kan beschuldigd worden als heerschappij voerende? Is geantwoord: neen; daarom zal de ander gehouden zijn de vermaning te ontvangen” (Middelburg 1581).

Overigens behoort elke kerkeraad enz. zich te houden binnen de grenzen van eigen rechtsbevoegdheid.

“Vooral daar alle dingen in de kerk des Heeren ordelijk moeten geschieden, zullen de kerkeraden op hun hoede

|338|

zijn, dat zij zich houden binnen de grenzen van hun kerken en geestelijke rechtsbevoegdheid, en dat zij zich niet mengen in en inbreuk maken op datgene, waarvan de kennisneming aan een andere toekomt, uit vrees dat onder de mom van hun naaste te stichten naardat ieder daartoe volgens de regel van Gods Woord verplicht is, de heilige bediening in verachting worde gebracht, en de deur geopend voor scheuringen, indien dit niet gebeurt met bewilliging en goedkeuring van de kerk waar zoiets voorvalt” (Antwerpen, Sept. 1570).


Bos, F.L. (1950)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 84
Kerkorde GKN (1933) Art. 85